Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

MEININGER PL, BLOMERT A-M & MARTEIJN ELC (1991) Watervogelsterfte in het deltagebied, ZW-Nederland, gedurende de drie koude winters van 1985, 1986 en 1987. LIMOSA 64 (3): 89-102.

Koude perioden gedurende de winter kunnen door een verhoogde energiebehoefte van vogels, vaak in samenhang met een afgenomen voedselaanbod, (massale) sterfte onder watervogels tot gevolg hebben. Niet aIleen winters die kouder zijn dan normaallaten veelal een verhoogde vogelsterfte zien, maar ook zachte winters met korte, felle koudeperioden eisen hun tol (figuur 1; winters worden in dit artikel aangeduid met het jaar van de januarimaand). In het Deltagebied, ZW-Nederland (figuur 2), overwinterenjaarlijks gemiddeld ruim 650 000 watervogels, waarvan 250 000 steltlopers, 200 000 eenden, 75 000 meeuwen, 40 000 Meerkoeten Fulica atra en 10 000 futen (Meininger et al. 1984, 1985, Baptist et al. 1988). In een gemiddelde winter worden in dit gebied nauwelijks dode vogels aangetroffen. Uitzonderlijk was de sterfte van c. 850 Scholeksters Haematopus ostralegus in de winter van 1982 in het pas afgesloten Markiezaat (van DesseI1983). Gedurende de winters van 1985, 1986 en 1987 zagen de in NW-Europa overwinterende vogels zich geconfronteerd met strenge vorst. Ook in Nederland waren deze winters als geheel genomen kouder dan normaal: volgens het c1assificatiesysteem van Unsen (1981) respectievelijk streng, koud en koud (figuur 1). De winter van 1985 was de negende strenge winter van deze eeuw. Dit artikel geeft een overzicht van de omvang van de sterfte onder watervogels in het Deltagebied in de drie winters. De aantallen slachtoffers onder watervogels worden in verband gebracht met de vogeltellingen in dezelfde periode, zodat een schatting kan worden gemaakt van de aantallen slachtoffers per soort in dergelijke vorstperioden. Bovendien wordt ingegaan op de leeftijdsverhouding van de slachtoffers onder de steltlopers in relatie tot die in de aanwezige populatie. Een nadere analyse van de biometrie van dood gevonden vogels in vergelijking met levend gevangen steltlopers zal elders worden gepubliceerd. Een belangrijke reden om de vogelsterfte systematisch te registreren was om eventuele effecten van de uitvoering en voltooiing van de Oosterscheldewerken te kunnen beoordelen. Tijdens de bouwfase van de stormvloedkering in de monding en van de compartimenteringsdammen Oesterdam (voltooid oktober 1986) en Philipsdam (voltooid april 1987) yond vanaf augustus 1985 een ge1eidelijke reductie p1aats van het getijverschil in de Oosterschelde bij Yerseke van c. 3.7 m tot c. 3.2 m in de winter van 1986 en tot c. 2.4 m in de winter van 1987. Dit had tot gevo1g dat in de Oosterschelde het areaal droogvallende slikken en platen in de zone onder NAP (de belangrijkste foerageergebieden voorvogels) afnam: van c. 4750 naar c. 4580 ha(4% minder) in de winter van 1986 tot c. 4167 ha (12% minder) in de winter van 1987. Na de sluiting van de Phi1ipsdam nam het gemiddeld getijverschil weer toe tot c. 3.2 m (figuur 3).

[gratis pdf] [english summary]



limosa 64.3 1991
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster