Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

HULSCHER JB (1989) Sterfte en overleving van Scholeksters Haematopus ostralegus bij strenge vorst. LIMOSA 62 (4): 177-181.

Scholekster Haematopus ostralegus De winterpopulatie van de Scholekster die van de Oostatlantische trekroute gebruik maakt, bestaat uit ruim 870000 individuen (Smit & Piersma 1989). Hiervan overwintert 45% in de Nederlandse, Duitse en Deense Waddenzee, 36% in Groot-Brittannie, voornamelijk in de Ierse Zee, 12% in het Deltagebied en 7% langs de kusten van Belgie tot Zuid-Afrika. In deze gebieden concentreren de vogels zich in grote groepen in zandige estuaria, waar zij zich voornamelijk voeden met grote tweekleppige schelpdieren, zoals mossels Mytilus edulis en kokkels Cerastaderma edule en in mindere mate met wormen als zeeduizendpoten Nereis diversicalar en wadpieren Arenicala marina (Hulscher 1982). De gematigde klimaatzone, waarin de belangrijkste overwinteringsgebieden zijn gelegen, wordt gekenmerkt door zachte winters en koele zomers. Volgens de klimaatatlas van Nederland is voor het Nederlandse Waddengebied de temperatuur in de koudste maand van het jaar (februari) gemiddeld 1.5 ?C, zijn er 30-40 vorstdagen per jaar (temperatum op enig deel van de dag beneden 0 0C), 11 ijsdagen (temperatuur een geheel etmaal onder 0 0c) en zijn er slechts een of twee dagen per jaar waarop de temperatuur beneden -10 ?C daalt. Onder gemiddelde winterse omstandigheden is het voedsel altijd bereikbaar voor Scholeksters. Wanneer de temperatuur enkele graden onder nul daalt, begint het bovenste laagje van het wad te bevriezen en wordt de bereikbaarheid van het voedsel slechter. Bij een lang aanhoudende vorstperiode kan het voedselzoeken helemaal onmogelijk worden. Onder dergelijke omstandigheden kan zowel massale wegtrek (vorstvlucht) als massale sterfte optreden. Duizenden Scholeksters kunnen dan van honger omkomen. Scholeksters zijn goed aangepast aan de gemiddelde winterse omstandigheden met dien verstande, dat ze korte of langere perioden zonder voedsel kunnen overleven door op hun lichaamsreserves te teren. Hoe lang een Scholekster dit kan volhouden, hangt uiteraard van de hoeveelheid reserves af en van de heersende weersomstandigheden. Nu hebben Scholeksters gemiddeld een lage jaarsterfte en dientengevolge een hoge levensverwachting, ongeveer 19 jaar (Schnakenwinkel1970, Safriel et al. 1984). De kans is dus groot dat een Scholekster tijdens zijn leven weI eens een strenge vorstperiode zal meemaken. De vraag is wat zijn de criteria waarop Scholeksters de beslissing nemen een gebied te verlaten wanneer een koudegolf is aangebroken. Nemen alle leden van de populatie dezelfde beslissingen?

[gratis pdf] [english summary]



limosa 62.4 1989
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster