SOVON (1985) Samenwerkende Organisaties Vogelonderzoek Nederland. Opzet en uitvoering. LIMOSA 58 (4): 168-168.
Het vaststellen en verklaren van veranderingen in de broedvogelstand op landelijke schaal is meestal niet eenvoudig en kan sams wei jaren in beslag nemen. Tot nu werden weliswaar op veel plaatsen broedvogelinventarisaties uitgevoerd, maar de manier waarop dit gebeurde verschilde nogal. Hierdoor kunnen gegevens van de gebieden onderling moeilijk vergeleken worden. Oak zijn er vogelaars die geregeld een gebied inventariseren en daarbij ook een toe- of afname vaststellen. Ze komen er echter zelden achter of hun resultaat een afspiegeling is van wat zich ook elders in den lande voordoet of dat het een plaatselijk verschijnsel is dat ze vaststellen. Willen we de aantalsveranderingen zo goed mogelijk in kaart brengen dan zal het noodzakelijk zijn om elk jaar ongeveer gelijksoortige gegeyens op tafel te krijgen. De enige realiseerbare manier is dan om jaarlijks een groot aantal vaste steekproefgebieden (proefvlakken) steeds op dezelfde wijze te inventariseren. Dit vereist strakke afspraken en een duidelijke standaardisatie. Daarnaast geldt, dat hoe groter het aantal geinventariseerde proefvlakken, ofweI hoe meer waarnemers deelnemen, hoe meer soorten gevolgd kunnen worden. Berekeningen van de wetenschappelijke begeleidingscommissie hebben uitgewezen dat jaarlijks minstens 60 proefvlakken met een gezamenlijke oppervlakte van minstens 4000 ha onderlOcht lOuden moeten worden, wil een landelijk monitoring- project kans van slagen hebben. Het is dan mogelijk am van 30 tot 40 algemene soorten betrouwbare uitspraken te doen.
[gratis pdf] [english summary]
|