Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

DAAN S (1982) Themadag Onderzoek in het Lauwerszeegebied: Grenzen en keuzes in de voortplanting bij de Torenvalk. LIMOSA 55 (1): 33-33.

In het Lauwerszeegebied doen wij sinds enkele jaren onderzoek aan gedrag, energiehuishouding en voortplantingssucces bij de Torenvalk met het oogmerk te begrijpen hoe in het algemeen beslissingen van een dier aan voorspelbare variaties in zijn omgeving zijn aangepast. In de loop van het jaar zijn er grote veranderingen in het voedselaanbod doordat de Veldmuis, die 85% van het voedsel voor de Torenvalk in het gebied uitmaakt, zich alleen in het zomerhalfjaar voortplant en in de herfst maximale dichtheden bereikt. Ook het jaagrendement van de Torenvalken neemt toe gedurende de zomer (figuur 7), afgezien van een tijdelijke verlaging bij de rui in augustus-september. Jaagrendement (vooral bepaald door het voedselaanbod van het territorium) en tijd besteed aan jagen (vermoedelijk beperkt door een plafond in het mogelijke energieverbruik (Drent & Daan 1980, Ardea 68: 225-252)) stellen grenzen aan de mogelijkheden van een ouderpaar om een legsel te produceren, met succes te bebroeden en groot te brengen. Binnen deze grenzen is een veelheid aan keuze-combinaties van legselgrootte en legdatum mogelijk.
      Volgens de algemeen geaccepteerde theorie van Lack is legselgrootte bij vogels w geëvolueerd dat het gemiddelde legsel in doorsnee het maximale aantal jongen oplevert. Grotere legsels brengen de ouders in moeilijkheden bij het voeren van de jongen, kleinere leveren minder op. Om het verband tussen voedselbehoefte van de jongen en capaciteit van de ouders te analyseren zijn wij in 1980 begonnen met een serie veldexperimenten. Hierbij zit een waarnemer vlak achter een nestkast en kan de behoefte verkleinen door, tussen voederingen in, dode muizen in de kast te deponeren, of vergroten door de jongen bij toerbeurt uit de kast te halen en te vervangen door een hongerig jong. Een eerste serie experimenten (figuur 8) werd gedaan gedurende tien waarnemingsdagen waarbij de prooiaanvoer door de ouders (hoofdzakelijk het 3) door middel van een weegschaal onder het nest in grammen kon worden bepaald. De conclusie voor dit nest is dat op drie bijvoerdagen niet significant meer door de jongen werd gegeten dan op vijf controledagen. De voedselopname bedroeg gemiddeld 6 gram/ jong op controledagen, wat bij een assimilatie quotiënt van 71% (gebaseerd op metingen aan volwassen dieren) en een calorische inhoud van 7.42 kJ/g Veldmuis, overeenkomt met 332 kJ metabolische energie per jong per dag, of wei bij een groei van maximaal 15.0 g/dag met 22.1 kJ/g groei. Dit cijfer komt overeen met een groei van 24.3 kJ/g afgeleid voor de maximale groeifase bij een achttal andere vogelsoorten (Drent & Daan lac. cit.) en geeft waarschijnlijk de bovengrens van voedselopname van jonge Torenvalken weer. Bij het "honger"-experiment, verdeeld over twee dagen, nam de prooiaanvoer door de ouders niet toe boven die op controledagen en was de totale opname per jong daardoor sterk gereduceerd. De conclusie is dat de ouderlijke capaciteit bij dit nest nauw overeenkwam met de voedselbehoefte van hun jongen. Herhaling van deze experimenten zal moeten uitwijzen of dit een algemeen principe is. Ais dit bevestigd wordt dan zullen verschillen in keuze van legdatum (bepalend voor voedselaanbod) en legselgrootte (bepalend voor voedselbehoefte) als individuele variatie in strategie, en niet als toevallige fouten rond een gemiddeld optimum moeten worden opgevat.
      Sterke ondersteuning hiervoor komt uit een theoretisch model voor optimalisatie van legdatum en legselgrootte (Daan & Dijkstra 1982, Ibis 124). In dit model wordt vobr elke combinatie van legdatum (D) en legselgrootte (C) de verwachte produktie van overlevende nakomelingen C.S(D) vergeleken met (C-I). S(D-W) en (C+ 1).S(D+W). SeD) is de fractie van de gelegde eieren die een jong oplevert dat minstens een jaar overleeft, als functie van de legdatum (D). S(O) werd berekend uit de broedresultaten in het Lauwersmeer 1977-81 en in Oostelijk Flevoland 1960-65 (Cave 1968, Neth. 1. Zool. 18: 313-407) en op de overlevingskans van geringde jongen in hun eerste jaar in heel Nederland. W is de tijd nodig om de conditie van het '? zoveel te verhogen als overeenkomt met een extra ei. W wordt geschat op grond van de lichaamsgewichtstoename van'? '? in het voorjaar (gemiddeld 0.7 g/dag) en het verband tussen Iichaamsgewicht en legselgrootte (helling 9.7 g/ei) , zodat W = 9.7/0.7 = 14 dagen/ei. Combinaties van legselgrootte en legdatum waarvoor geldt dat (C-l). S(D-14) < C.S(D) en C.S(D) > (C+ 1).S(D+ 14), vertegenwoordigen mogelijke optima voor individuen in verschillende voedselomstandigheden. Van waargenomen legsels in Oostelijk Flevoland (gegevens A. J. Cave) en Lauwersmeer blijkt 74% aan het aldus afgeleide optimaliteitscriterium te voldoen (Daan & Dijkstra lac. cit.). Jaarlijkse variaties in jongerenproductie ten gevolge van voedselcondities kunnen aldus herleid worden tot de grenzen gesteld door de voedselaanvoer van de ouders gedurende de hele broedtijd.

[gratis pdf] [english summary]



limosa 55.1 1982
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster