Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

EERDEN MR VAN (1982) Themadag Onderzoek in het Lauwerszeegebied: Watervogels en planten successie. LIMOSA 55 (1): 29-29.

Hoewel eenden en ganzen zeer in de belangstelling staan, zijn de meeste studies aan watervogels nauwelijks onderbouwd met kwantitatieve gegevens over de rol van het voedsel als bepalende factor voor het voorkomen van de vogels.
      In het Lauwerszeegebied bestond de vegetatie in de eerste jaren na de afsluiting in mei 1969 vooral uit een pioniervegetatie van zoutresistente planten. Deze "monocultures", vooral bestaande uit zeekraal, maakten het mogelijk metingen te doen betreffende het aanbod aan voedsel en de consumptie ervan door watervogels. In de herfstsituatie is geen sprake meer van groei als complicerende factor zodat begrazing op te vatten is als een soort oogstproces vanuit een vaste begintoestand.
      Drie soorten hebben een groot aandeel in de totale consumptie: Smient, Brandgans en Wintertaling, grazers die elk met meer dan 50 000 vogels tegelijk in het gebied kunnen voorkomen. Getracht wordt aan te geyen hoe en op welk niveau het voedselaanbod bepalend is voor het voorkomen van de grazers.
      Op de schaal van het Lauwerszeegebied is de totale geschatte hoeveelheid zeekraal in het gebied gecorreleerd met het totaal aantal doorgebrachte eenddagen in de periode augustus-december (figuur 1). Door ontwikkelingen in de vegetatie is het voedselaanbod maximaal in het derde jaar na droogvallen waarna een geleidelijke afname voIgt. Afwijkingen ten aanzien van het vogelbezoek treden op in de eerste jaren (naijlen) en in de latere jaren (overschakeling op grassen).
      Bij de Brandgans is het beeld ingewikkelder. Doordat deze arctische soort later in het seizoen in het Noordzeegebied arriveert (broedcyclus) wordt de soort zowel met jaarlijkse verschillen in voedselaanbod geconfronteerd ten gevolge van successie in de vegetatie als met effecten van begrazing door de reeds in het gebied aanwezige Smienten. Vroeg komen is dan de beste strategie en dat is precies wat de ganzen hebben gedaan: in de periode 1970-78 trad een vervroeging op in eerste aankomst van liefst 22 dagen. De laatste jaren lijkt hierin een kentering te komen, de ganzen komen later, meer gespreid en in kleinere aantallen parallel aan het voortdurend dalende voedselaanbod.
      Het beeld van de Wintertaling in relatie tot zijn voedsel is ingewikkelder dan bij de voorgaande grazers. Ais voedselspecialist is de soort sterk afhankelijk van water om te kunnen snebberen wat betekent dat naast de eerder genoemde factoren ook weersinvloeden een grote rol spelen bij de benutbaarheid van het voedsel (regenval, inundatie, vorst). In meer details worden de relaties uiteengezet tussen plantengroei en vogelbegrazing. In het geval van op zeekraal grazende Smienten wordt 50-70% van de beschikbare biomassa weggegeten. Omdat we hier te maken hebben met eenjarige planten is groei geen complicerende factor bij het onderzoek. Er is in feite sprake van een "tafeltje dek je" situatie waarbij de vraag rijst waarom de vogels niet de volle 100% hebben geconsumeerd. Het blijkt dat de vogels de zeekraalplanten op een systematische manier begrazen. Ze beginnen met de bovenste aren en eten na verloop van tijd ook de aren uit de onderste regionen. Berekend werd dat de opnamesnelheid (gewicht, energieinhoud, eiwit) voortdurend daalt met voortschrijdend bezoek aan de vegetatie. De vogels zijn niet in staat te compenseren voor deze effecten. Ze worden waarschijnlijk in toenemende mate gehinderd door het staketsel van de planten. Door de verschillende lagen in de vegetatie systematisch af te romen en frequent te wisselen tussen foerageergebieden houden de eenden hun voedselopname zo lang mogelijk op een hoog peil. Hoewel niet al het voedsel wordt opgegeten is er wei merendegelijk sprake van uitputting van de vegetatie. Sterke afname in aantallen en overschakeling op ander voedsel zijn het gevolg.
      In het Lauwersmeer is er nogal wat veranderd in de laatste jaren. De begroeiing is in toenemende mate gegaan in de richting van grasvegetaties. In de herfst blijft het accent liggen op de consumptie van plantezaden. Grauwe Ganzen ritsen de bloeiwijzen van het Fioringras en Wintertalingen snebberen de op de grond liggende graszaden op wanneer de vlaktes drassig geworden zijn. Bij de Smient is sprake van een verschuiving in de periode van voorkomen in de richting van het voorjaar. Hoewel de herfstpiek in aantal eenden nog steeds aanwezig is, zijn het vooral de uitlopende grassen in het kletsnatte boezemland in de periode februari-april die zeer grote aantallen vogels aantrekken (figuur 2).
      Door de bijzondere structuur van de vegetatie en de relatief snelle veranderingen in vegetatiesamenstelling is het mogelijk op kwantitatieve basis een aantal faktoren te ontrafelen die bepalend zijn voor het voorkomen van watervogels. Dat wij daarbij de nadruk leggen op de kwaliteit en de hoeveelheid beschikbaar voedsel moge uit het voorgaande duidelijk geworden zijn.

[gratis pdf] [english summary]



limosa 55.1 1982
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster