LAMBECK RHD (1981) Samenvattingen themadag Watervogels: Lange-termijnveranderingen in het steltlopergebruik van de Roggenplaat (Oosterschelde). LIMOSA 54 (2): 68-68.
Het Deltagebied is een van de belangrijkste steltlopergebieden
in Europa. Kennis over aantallen steltlopers
en hun verspreiding over de diverse bekkens is desondanks
van tamelijk recente datum. De eerste overzichttellingen
werden in 1966/'67 en 19721'73 gehouden.
In de zeventiger jaren zijn er uitgebreide telscherna's
op gang gebracht. Toen waren echter reeds diverse
Deltawerkprojecten voltooid. Slechts van een
deelgebied, de zuidkust van het eiland Schouwen, bestaat
al langer informatie. Het bleek dat hier vrijwel
alle steltlopers van een foerageergebied, de Roggenplaat,
overtijden. Daar alle hoogwatervluchtplaatsen
tijdens een hoogwater te tellen waren, gaf dit de mogelijkheid
op basis van een regelmatig telschema het
gebruik van deze plaat door de diverse soorten in de
loop der jaren te volgen, en te kijken naar mogelijke
indirecte invloeden van afsluitingen elders in het Deltagebied.
De tellingen begonnen in de herfst van 1963,
werden op een vast tijdstip in de getijcyclus in de tweede
helft van elke maand (dus met variabele datum) gehouden
en bovendien tot op heden door dezelfde twee
mensen uitgevoerd.
Getoond werden het gebruik in vogeldagen per seizoen
(dat liep steeds van 1/7 tot en met 30/6) en de getelde
seizoensmaxima voor negen algemene soorten
over de periode 1964/'65 - 1978/'79. Trends werden
wat meer zichtbaar gemaakt door middel van de berekende
vijfjaarlijkse voortschrijdende gemiddelden. Bij
twee soorten, Scholekster en Rosse Grutto, deed zich
na 1971 een schoksgewijze toename in het aantal vogeldagen
en de seizoensmaxima voor, die toegeschreven
kan worden aan de afsluiting van de Grevelingen
in mei 1971 (eind 1970 was weliswaar ook het Haringvliet-
Hollands Diep gesloten, maar voor de meeste
soorten was dit bekken niet van belang). Voor de andere
soorten nam er slechts een, de Steenloper, geleidelijk
af tijdens de onderzoeksperiode. Vogeldagentotaal
en seizoensmaxima vertonen bij de rest of een cyclisch
patroon of een geleidelijk toename. Gemiddeld
genomen is het totaal aantal steltlopers duidelijk gestegen.
Voor Scholekster en Rosse Grutto is tevens
onderzocht of het relatieve patroon van voorkomen
binnen een seizoen gewijzigd is na 1971. Bij de Scholekster
ligt het accent in gebruik wat meer in de herfst,
tegenover de midwinter voor 1971. Bij de Rosse Grutto
werd in plaats van het voorjaar de nazomer en vroege
herfst de belangrijkste periode, alliggen de relaties
bij deze soort gekompliceerder. Deze verschuivingen
zijn niet in overeenstemming met het huidige aantalsverloop
in de gehele Oosterschelde. Voor meer soorten
geldt trouwens dat het aantalsverloop op de Roggenplaat
niet representatief is voor het gehele bekken.
De accentverschuivingen richting herfst zouden verklaard
kunnen worden door (a) te veel recreatie-onrust
in de nazomer in andere gebieden (de Roggenplaat
is geheel door water omgeven) en (b) de Roggenplaat is qua voedsel erg attractief, waardoor de vogels
eerst voor een belangrijk deel hier gaan
foerageren. Door de toegenomen aantallen verminderen
de voedselvoorraden nu sneller, waardoor althans
een deel van de vogels eerder moet uitwijken. Voor
(b) pleit dat het gebruik van dit gebied c. tweemaal zo
hoog is als op grond van zijn oppervlak verwacht
mocht worden. Gebrek aan achtergrondkennis verhinderen
echter konklusies.
In een soort foutendiscussie werden achtereenvolgens
behandeld (1) het effect van meer teldata op de
uitkomsten van de vogeldagenberekeningen: dit hangt
van de soort af, maar zelfs bij lastig te tellen soorten
blijven afwijkingen ten. opzichte van de "normale
twaalf" bij 16 tot 23 tellingen onder de 20%; (2) een
vergelijking met een soortgelijke serie van 12 tellingen
door andere tellers uitgevoerd in 1978/'79: de vogeldagenberekeningen
weken hooguit 10-15% van elkaar
af; (3) de invloed van de inmiddels gereedgekomen
werkeilanden en een in de loop van de zestiger jaren
door de natuur opgehoogde richel op de plaat Neeltje
Jans op de gegevens: het overtijen op deze nieuwe
hoogwatervluchtplaatsen draagt echter nog steeds een
incidenteel karakter en omvat bovendien in die gevallen
maar een deel der vogels. De uitgangspunten voor
deze tellingen zijn daarom nog altijd van kracht. Tenslotte
werden nog de toekomstige veranderingen in het
Oosterscheldebekken en de effecten daarvan op de
steltlopers besproken.
[gratis pdf] [english summary]
|