Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

LEBRET T (1971) Waarnemingen van zwemeenden Anatidae in vleugelrui in het getijmilieu van het Biesbosch-Hollands Diep-Haringvlietgebied. LIMOSA 44 (1): 29-44.

Hieronder zal een paging worden gedaan am na te gaan of de factaren voedsel, dekking en rust, die in het getij-milieu van het Biesbosch - Hollands Diep - Haringvlietgebied voor de ruieenden van groat belang zijn, na de uitbanning van het getij aanwezig zullen blijven en zo ja, in welke vorm en in welke mate. Allereerst dient men daartoe te weten, hoe het waterpeil zal komen te liggen ten opzichte van de vegetatiegebieden waar de eenden thans de vleugelrui ondergaan. Het peil wordt vermoede1ijk ongeveer 0.40 m + NAP, dat is dus ongeveer 0.80 m onder het huidige vloedpeil. Er zal vermoedelijk een speling zijn van 0.15 m onder en boven dit peil, een soart mini-tij dus. Dit betekent dat de meeste rietvelden zullen verdrogen en voar de ruiende eenden onbewoonbaar zullen worden. Dit geldt oak voor de grienden en de ingelopen polders in de Biesbosch. WeI zullen zich plaatselijk langs de nieuwe - en nu constante - oeverlijnen nieuwe biezenvelden kunnen vormen, maar deze zullen in de meeste gevallen slechts een geringe breedte hebben. AIleen hier en daar in de Biesbosch, rand de Ventjagersplaat, voor de Beninger Waard en ten noorden van de Scheelhoek zuIlen biezenvelden van voldoende breedte kunnen ontstaan. Deze gebieden verdienen extra bescherming; zij zijn op de kaart aangeduid met P. Het zal echter, naar op grand van ervaringen elders verwacht mag worden, enkele jaren duren voordat deze biezenvelden zich in voldoende mate ontwikkeld zuIlen hebben. In die jaren zuIlen de eenden tijdelijk andere ruigebieden moeten vinden. AIleen de Plaat van Scheelhoek zal in het getijloos geworden gebied als ruiterrein beschikbaar zijn. Het is echter de vraag of dit gebied een extra opname-capaciteit zal hebben. In ieder geval moet men voor ogen houden, dat oak wanneer er plaatselijk brede biezenvelden ontstaan, de structuur geheel anders zal zijn dan in het getij-milieu. Immers aan de landzijde zal men ze overal droogvoets kunnen benaderen en aan de waterkant kan men er geriefelijk langs varen, met andere woorden het verlies van de getij-barriere zal leiden tot verlies van isolatie. Bovendien zuIlen de biezenvelden in de meeste gevallen tach nooit de enorme breedte ontwikkelen als langs het Zwarte Meer. De betrekkelijk steile vooroever in het Biesbosch - HoIlands Diep - Haringvlietgebied zal de ontwikkeling beperken. Tenslotte mag niet worden vergeten, dat de nabijheid van de randstad HoIland een sterke recreatie-druk op aIle oevers in het Biesbosch - HoIlands Diep - Haringvlietgebied zal teweeg brengen. Juist daarom is het verIoren gaan van de getij-barriere zo'n ernstig verlies. Of de uitbanning van het getij oak de voedselvoorraad ongunstig zal beinvloeden, is een volgend punt. In de eerste plaats zal het getij-slik doordat het permanent droog ligt, als voedselbron verloren gaan. WeI kunnen in ondiepe baaien en kommen grate concentraties van insectenlarven ontstaan, die een belangrijke voedselbron voor eenden kunnen zijn. Zander dekking zullen ruiers hier echter niet van mee profiteren. Naast deze natuurIijke ontwikkelingsprocessen, moet aan grootschalige menselijke ingrepen worden gedacht: drinkwaterspaarbekkens in de Biesbosch, Shell-Chemie op de zuidelijke oever van het HoIlands Diep, een gemaal in het gebied van de Hogezandse Gorzen. De Sasse Plaat is in zijn oorspronkelijke vorm verdwenen. Overheid en industrie werken samen am ten westen van de oorspronkelijke plaat een nieuwe ondiepte te creeren, die met biezen zal worden beplant. Hoewel in de eerste plaats bedoeld als ganzengebied, zal deze Sasse-Plaat-nieuwe-stijl een compensatie kunnen vormen voor het verlies van het vroegere ruigebied. De gorzen aan de oostelijke punt van Overflakkee zijn door de afdamming van het Volkerak in april 1969 in sterke mate veranderd. Deze secundaire dam 1eidde niet tot uitbanning van het getij, maar had? een omgekeerd effect. Er is in het bedoelde gebied een belangrijke vloedverhoging en ebverlaging opgetreden, terwijl het zoutgehalte van het water sterk is gestegen. In de zomer van 1969 was er nag een min of meer normaal rietgewas, waarin grate aantallen ruiende Wilde Eenden aanwezig waren. Maar in 1970 is het riet massaal afgestorven en het gebied is als rui-biotoop voor zwemeenden ongeschikt geworden. Uit het bovenstaande kan de volgende conclusie worden getrokken. Door het uitbannen van het getij zal de verontrusting in de ruigebieden in ernstige mate toenemen. Bovendien zal een dee!, waarschijnlijk een essentieel ge? deelte, van de vegetatie in de ruigebieden gaan verdwijnen. Die gebieden, waarin zich nieuwe vegetaties gaan ontwikkelen, dienen daarom speciaal te worden beschermd.

[gratis pdf] [english summary]



limosa 44.1 1971
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster