Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

MANEN W VAN (2006) Gebruik van winterslaapplaatsen, aantallen en reproductie van Ransuilen in relatie tot hun dieet. LIMOSA 79 (2): 53-62.

Ransuilen staan bekend als woelmuizeneters. Het aanbod van woelmuizen (voornamelijk Veldmuizen) kan echter sterk variëren in tijd en ruimte. Om maximaal van zo'n moeilijk voorspelbare voedselbron te profiteren wordt van de Ransuil de nodige flexibiliteit vereist. In dit artikel wordt beschreven hoe Ransuilen reageerden op een wisselend voedselaanbod wat betreft hun gedrag op de gezamenlijke winterslaapplaatsen, hun broedsucces en hun aantalsverloop.

Het gebied tussen de plaatsen Assen en Rolde in Drenthe (atlasblok 12-44, 2500 ha) bestaat uit een rijk gestructureerd landschap waarin agrarisch cultuurland (afwisselend grasland en akkers) het grootste oppervlak beslaat, gevolgd door halfnatuurlijke graslanden in het beekdal van de Drentse Aa. Dit soort landschappen herbergt waarschijnlijk veel Veldmuizen Microtus arvalis, de belangrijkste prooisoort van de Ransuil Asio otus. Heidevelden met dennenbosjes zijn goed voor Aardmuizen Microtus agrestis en Dwergmuizen Micromys minutus. Vele kilometers houtwal, kleinere en grotere bosjes van eiken, berken, dennen en sparren worden bewoond door Rosse Woelmuizen Clethrionomys glareolus en Bosmuizen Apodemus sylvaticus. Daarnaast bevinden zich in het gebied hier en daar een dorpje en een (uitdijende) stadsrand waar 's winters op vogels gejaagd kan worden. Dit gebied leek dus, ten minste in de onderzoeksperiode (1986-2001), een uitermate geschikt gebied voor Ransuilen. Anno 2006 komen er echter nauwelijks nog Ransuilen voor, wat mogelijk veroorzaakt wordt door toegenomen predatie door Havik Accipiter gentilis.
      De belangrijkste verandering in het gebied gedurende de onderzoeksperiode betrof de oppervlakte aan bebouwing, die tussen 1987 en 2000 toenam van 175 naar 400 ha. Deze nieuwe bebouwing bestaat uit nieuwbouwwijken en ging ten koste van open agrarisch gebied. In de nieuwbouwwijken is voor Ransuilen niets te halen en deze verandering kan dus worden gezien als een verlies aan foerageerhabitat. De gezamenlijke winterslaapplaatsen van de Ransuilen waren in de regel gesitueerd in of dicht tegen de bebouwing van Assen en Rolde (2x in een tuin, 2x in parkachtig bos, 1x op begraafplaats). In enkele gevallen werd aanvankelijk (tot november) in loofbomen geslapen, maar tegen de winter verhuisden alle uilen naar naaldbomen of Hulst Ilex aquifolium. Twee slaapplaatsen lagen ver weg van bebouwing (1x in jeneverbesstruweel Juniperus communis en 1x in dennenbosje op heideveld). Het is uit te sluiten dat de beschikbaarheid van winterroestplaatsen beperkend is geweest voor het aantal Ransuilen.
      In het gebied broedden Ransuilen meestal in gemengde bossen en in naaldbossen, zelden in een houtwal of tuin. Ze doen zelf niet aan nestbouw maar gebruiken oude nesten van Zwarte Kraaien Corvus corone en Eksters Pica pica in naaldbomen (tabel 1). Oude nesten van Blauwe Reiger Ardea cinerea, Havik en Buizerd Buteo buteo waren weliswaar aanwezig, maar werden niet benut. Ransuilen broedden soms dicht bij elkaar (tot 80 m), waarbij ze nauwelijks territoriaal zijn (van Manen 1992, 2000, Marks 1999). Het aanbod van geschikt broedhabitat zal dus evenmin een beperkende factor voor het aantal Ransuilen zijn geweest. Mogelijk is het aantal nesten dit wel. In de winter van1989 werden bij een systematische kartering in het hele onderzoeksgebied 22 eksternesten en 96 zwarte kraaiennesten in naaldbomen aangetroffen, maar in 2000 was dat, door een afname van deze kraaiachtigen in bosgebieden, gedaald tot respectievelijk 0 en 47. Omdat het aantal paren aan het eind van de onderzoeksperiode de 20 niet oversteeg, is het desondanks niet aannemelijk dat er werkelijk nestgebrek is opgetreden.
      Mogelijk dus dat de Ransuilen in de loop van de onderzoeksperiode te maken hadden met een geleidelijke afname van foerageergebied door stadsuitbreiding en met een afname van nestgelegenheid door het schaarser worden van kraaien- en eksternesten in naaldbomen. Dit zijn echter geleidelijke processen die niet de oorzaak kunnen zijn geweest van de sterke jaarlijkse aantalveranderingen die ik in het onderzoeksgebied waarnam (zie resultaten). De vraag rijst dan wat de aantallen Ransuilen in dit gebied wèl reguleerde. Gezien het eenzijdige menu van de Ransuil en de bekende fluctuaties in de aantallen Veldmuizen, zou het voedselaanbod hier een belangrijke rol in kunnen spelen. In deze studie geef ik een overzicht van het gebruik van slaapplaatsen, de aantallen broedparen, en het aantal grootgebrachte jongen in relatie tot het dieet van de Ransuilen.

[pdf alleen voor leden] [english summary]



limosa 79.2 2006
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster