JUKEMA J (2005) Balgen van sneeuwgorzen bestudeerd: hoe betrouwbaar zijn geslachtsbepalingen in musea?. LIMOSA 78 (2): 75-78.
Vanaf het begin van de 19e eeuw worden vogels
systematisch verzameld. Aanvankelijk gebeurde
dit vaak door particulieren die een eigen collectie
aanlegden, met de bedoeling om zoveel mogelijk
verschillende vogelsoorten te bezitten. Naderhand
zijn het de musea geweest, zoals het
Zoölogisch Museum in Amsterdam en Naturalis
in Leiden die grote vogelcollecties aanlegden,
afkomstig van schenkingen door particuliere
verzamelaars, aankoop van balgen van handelaars,
inzameling van geschoten vogels of aanvaringsslachtoffers
bij vuurtorens en lichtschepen,
en tijdens expedities verzamelde vogels
(Roselaar 1990). De vóór 1900 ondergebrachte
vogels waren afkomstig uit alle hoeken van de
wereld en hadden betrekking op vele soorten.
Doordat deze balgen meestal zonder vermelding
van vindplaats of vinddatum werden gearchiveerd
waren ze vanuit wetenschappelijk oogpunt
vaak weinig waardevol (Roselaar 1990).
Met de bewustwording dat binnen een vogelsoort
verschillende geografische variëteiten
konden voorkomen, die verschilden in hun uiterlijke
kenmerken, werd vanaf 1900 langzamerhand
een begin gemaakt met het systematisch
verzamelen van vogelhuiden. De balgen werden
nu voorzien van een etiket met soortnaam,
vinddatum en vindplaats, en soms leeftijd. Door
inspectie van de (inwendige) geslachtsorganen
bepaalde de preparateur het geslacht van de
betreffende balg, dat eveneens op het etiket
werd vermeld. Met de gegevens op de etiketten
van de museumbalgen konden nu uiterlijke verschillen
tussen geografische variaties en tussen
geslachten worden bestudeerd.
Voor een onderzoek naar de herkomst van in
Nederland overwinterende Sneeuwgorzen Plectrophenax
nivalis (Jukema en Fokkema 1992)
en naar de geslachtskenmerken van deze soort
(Jukema & Rijpma 1989; Jukema in Speek
1994) werd uitgebreid gebruik gemaakt van in
musea aanwezige balgen. Tijdens deze studies
rezen echter twijfels over de juistheid van het
geslacht vermeld op enkele etiketten. Gedetailleerde
bestudering van de balgen, vooral voor
het onderzoek naar de geslachtskenmerken
van deze soort, brachten aan het licht dat op
een aanzienlijk deel van de etiketten van de in
de musea aanwezige sneeuwgorsbalgen het
verkeerde geslacht was vermeld. In deze bijdrage
beschrijf ik het aandeel foutief gesekste
vogels in de door mij bestudeerde museumcollecties
en ga ik kort in op de consequenties die
dit zal hebben voor studies waarbij gebruik gemaakt
wordt van museumbalgen.
Sneeuwgorzen zijn seksueel dimorfe vogels
en het geslacht is daarom meestal relatief simpel
te bepalen aan de hand van uiterlijke kenmerken.
Speek (1994) geeft een beschrijving
van de geslachtsbepaling bij Sneeuwgorzen.
De kleur en tekening van de achterhoofddekveertjes
(de aanwezigheid van wit tussen de
bruinzwarte basis en de oranjebruine rand aan
de top van de veertjes) en de middelste vleugeldekveren
zijn kenmerken om met zekerheid
het geslacht van Sneeuwgorzen te bepalen. Deze
methode wordt door Nederlandse vogelringers
algemeen gebruikt. Daarnaast zijn de
mannetjes gemiddeld iets groter dan de vrouwtjes
en verschilt ook de gemiddelde vleugellengte.
Doordat er een zekere mate van overlap
in vleugellengte bestaat, is deze maat op zichzelf
echter niet in alle gevallen voldoende om
met zekerheid het geslacht van een individuele
Sneeuwgors te bepalen. Sneeuwgorzen met
vleugels langer dan 112 mm zijn vrijwel zeker
mannetjes, terwijl het bij vogels met vleugels
korter dan 104 mm vrijwel zeker om vrouwtjes
gaat (Speek 1994).
In totaal zijn 302 balgen van Sneeuwgorzen bestudeerd,
beschikbaar gesteld door het Fries Natuur
Museum in Leeuwarden (28), het Zoölogisch
Museum in Amsterdam (75) en Naturalis in Leiden
(80). De volgende buitenlandse musea stonden
balgen in bruikleen af: het museum van Oslo
(27), Bergen (16), Tromsø (18), Kopenhagen (50)
en Tring (8). De balgen uit de Nederlandse collecties
betreffen vrijwel uitsluitend in Nederland
overwinterende Sneeuwgorzen (zowel de donkere
ondersoort P. n. insulae als de lichtere ondersoort
P. n. nivalis; Jukema & Fokkema 1992). De
balgen uit de overige musea waren verzameld in
de broedgebieden, en betroffen dus vogels in zomerkleed
waarvan het geslacht uiterlijk veel gemakkelijker
te bepalen is doordat mannetjes altijd
lichter gekleurd zijn dan vrouwtjes.
Van alle beschikbare balgen werden de uiterlijke
kenmerken uitvoerig bekeken. Uitgebreide
aandacht werd besteed aan de balgen waarbij
het geslacht zoals vermeld op het etiket niet
overeenkwam met het door ons bepaalde geslacht
aan de hand van de hierboven beschreven
uiterlijke kenmerken (tabel 1). Foutief gesekste
vogels trof ik aan in het Fries Natuur Museum
(1), in Amsterdam (8) en in Leiden (10). Het percentage
onjuist bepaalde geslachten in de Nederlandse
collecties komt daarmee op ruim
10%. Van de balgen uit buitenlandse collecties
waren één exemplaar uit het museum van Bergen
en één uit Kopenhagen niet in overeenstemming
met de uiterlijke geslachtskenmerken
(1.6%). Bij Sneeuwgorzen in zomerkleed worden
kennelijk minder fouten gemaakt in de geslachtsbepaling
dan bij wintervogels, maar het
gebeurt dus toch wel eens. Het percentage verkeerde
geslachtsbepalingen onder alle 302 bestudeerde
balgen samen bedroeg 7%.
De vleugellengtes (gemeten volgens de methode
beschreven in Svensson 1984) van de 20
door mij als verkeerd gesekst aangemerkte balgen
bevestigden meestal mijn geslachtsbepaling
(tabel 1, figuur 1). Bij de vogels waarvan het
etiket vermeldde dat het om vrouwtjes ging, varieerden
de vleugellengtes tussen 104 en 115
mm. Ook aan de hand van deze minder betrouwbare
maat zou dan één van de acht balgen
zeker een mannetje moeten zijn als we de
criteria van Speek (1984; vleugels langer dan
112 mm) toepassen. De vleugelmaten van de
als mannetjes geregistreerde balgen varieerden
tussen 100 en 109 mm. Alleen al op grond
van de vleugelmaat (korter dan 104 mm) zouden
acht van deze 13 vogels een vrouwtje moeten
zijn. Twee balgen met een vleugellengte van
104 mm hadden de preparateurs daarnaast op
zijn minst moeten doen twijfelen.
Aangezien museumcollecties een belangrijke
bron van onderzoeksmateriaal zijn, is het van
groot belang dat de gegevens die op de etiketten
staan juist zijn. Voor verschillende vormen
van onderzoek is het namelijk van belang om
het juiste geslacht van de vogels te weten. Bij onderzoek naar bijvoorbeeld verschillen in
kleedkenmerken en biometrie tussen de geslachten,
seksratio's en seksuele selectie is een
betrouwbare geslachtsbepaling zelfs onontbeerlijk.
Ook voor onderzoek waarin de sekse
niet direct een rol speelt kan het nodig zijn het
geslacht mee te nemen in statistische toetsen.
De ontdekking aan de sneeuwgorsbalgen toont
helaas echter aan dat als het gaat om geslachtsbepalingen
de etikettering van museumbalgen
soms te wensen overlaat. Dit geldt niet
alleen voor Sneeuwgorzen, waarvan de beide
geslachten uiterlijk goed te onderscheiden zijn,
maar ook voor monomorfe vogels die in tegenstelling
tot de Sneeuwgorzen uiterlijk niet of
slechts moeilijk te onderscheiden zijn. Zo ontdekten
Lee & Griffiths (2003) op basis van DNAanalyse
dat maar liefst 15% van 41 bestudeerde
Waterhoenen Gallinula chloropus verkeerd waren
gesekst. Ook bij Sperwers Accipiter nisus,
waar mannetjes en vrouwtjes toch duidelijk in
grootte verschillen, bleken musea het niet altijd
bij het juiste eind te hebben. Van de Sperwers in
de collectie van het Natural History Museum in
Londen was bij liefst 15% van de Sperwers het
geslacht verkeerd bepaald (Knox & Walters
1992). Van 89 balgen van Vallei-Graszangers
Cisticola tinniens uit drie Zuid-Afrikaanse musea
klopte van waarschijnlijk 16% de geslachtsbepaling
door de museumpreparateur niet (Herremans
et al. 1999).
Meerdere verklaringen zijn mogelijk voor het
ontstaan van fouten bij de geslachtsbepaling
van museumbalgen. Zo zullen van sommige dode
vogels door ontbindingsprocessen de inwendige
geslachtsorganen niet altijd even goed
meer te herkennen zijn. Bij monomorfe vogelsoorten
of soorten waarvan een grote mate van
overlap bestaat in de afmetingen van beide geslachten
zal een juiste geslachtsbepaling dan
lastig of onmogelijk zijn. Toch zullen veel fouten
waarschijnlijk ook te wijten zijn aan onzorgvuldig
werk door preparateurs.
Dat museumpreparateurs waarschijnlijk gemakshalve
vaak globaal op het uiterlijk van de
voor hen liggende vogel afgaan bij geslachtsbepaling,
in plaats van op inspectie van inwendige
geslachtsorganen, bleek ook bij onze ontdekking
van de faar, een klein mannetje
Kemphaan Philomachus pugnax met een vrouwelijk
uiterlijk (Jukema & Piersma 2004). In musea
ontdekten we mogelijke faren, die als
vrouwtjes waren geregistreerd maar die op
grond van de vleugellengte bij de preparateurs
toch op zijn minst twijfel hadden moeten zaaien
(Jukema & Piersma 2004). De ontdekking van
de faar geeft overigens aan dat ook bij vogelsoorten
die ogenschijnlijk gemakkelijk aan de
hand van uiterlijke kenmerken op geslacht gedetermineerd
kunnen worden, het beter zou zijn
als preparateurs bij de geslachtsbepaling af
zouden gaan op de inwendige geslachtsorganen.
Zo werden in het museum van Kopenhagen
achteraf nog twee faren gevonden, meldde
een conservator van het museum naar aanleiding
van onze publicatie. Interessant in dat opzicht was de mededeling dat er op het etiket
van een op 10 mei 1921 verzamelde Kemphaan
een tekeningetje was gemaakt van grote testes,
en de vogel derhalve correct als mannetje werd
gesekst. Later had iemand, vermoedelijk afgaande
op het uiterlijk van de balg, deze geslachtsbepaling
weer doorgestreept en veranderd
in vrouw (Jon Fjeldså).
Uit bovenstaande bevindingen blijkt dat verkeerde
geslachtsbepalingen in verschillende
musea en bij diverse vogelsoorten kunnen voorkomen.
Kritiek is hier gerechtvaardigd aangezien
musea juist als wetenschappelijke taak
hebben correcte gegevens over de balgen in
hun collectie te verschaffen. Met de komst van
moderne moleculaire technieken (Kraaijeveld &
Kraaijeveld-Smit 2001) kan tegenwoordig met
behulp van DNA uit kleine stukjes huid van museumbalgen
vaak - maar niet altijd als het gaat
om oudere balgen - het juiste geslacht van een
balg worden achterhaald (Lee & Griffiths 2003).
In balgenstudies waarbij een juiste geslachtsbepaling
van cruciaal belang is en het geslacht
niet uit uiterlijke kenmerken kan worden afgeleid,
is een dergelijke aanpak waarschijnlijk onvermijdelijk.
Een voordeel van deze ontwikkelingen
op moleculair gebied is dat ook de balgen
waarvan het geslacht niet bekend was nu alsnog
meegenomen kunnen worden in de studies.
Graag wil ik alle musea bedanken voor het mogen
bestuderen van hun balgen van Sneeuwgorzen.
Johannes Fokkema, conservator van
het Natuur Museum in Friesland, droeg zorg
voor de aanvraag van balgen uit buitenlandse
musea, waarvoor veel dank. De redactie van Limosa,
met name Jeroen Reneerkens, hielp bij
de totstandkoming van dit artikel.
Sneeuwgors Plectrophenax nivalis
[gratis pdf] [english summary]
|