Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

POOT M & LENSINK R (2002) Wat vliegt daar in de onderste luchtlagen? Onderzoek naar vogelvliegbewegingen in het kader van vliegveiligheid. LIMOSA 75 (3): 130-131.

Themadag 'Vogels en grootschalige nieuwe infrastructuur'

Vogels vormen een risicofactor voor de vliegveiligheid. Jaarlijks leidt de internationale burgerluchtvaart 2.0 tot 5.2 miljard euro schade door aanvaringen met vogels. Hierom wordt op vliegvelden veel geïnvesteerd in verjaging en landschapsinrichting ter vermindering van het aanvaringsrisico. Ook worden op vliegvelden wereldwijd al jarenlang gegevens over vogelaanvaringen vastgelegd. Op basis hiervan is bekend dat 75-90% procent van de botsingen plaatsvinden beneden de 200 meter, vooral tijdens het landen en opstijgen.
      Ondanks de aandacht voor vliegveiligheid is de kennis over aanvaringsrisico's zeer beperkt. Zo kan de basale vraag welke vogelsoorten in welk aantal in de onderste luchtlagen vliegen op veel vliegvelden niet worden beantwoord. Bureau Waardenburg heeft in samenwerking met de Koninklijke Luchtmacht op vliegveld Eindhoven onderzoek gedaan naar de dichtheid van vliegende vogels in de onderste luchtlagen. Hiervoor zijn twee visuele methoden ontwikkeld. In de vvv-telling registreert de waarnemer gedurende een bepaalde tijd door een vast opgestelde 10x40 verrekijker alle vliegende vogels in een begrensd volume lucht. In de panoramatelling gebeurt hetzelfde maar draait de waarnemer, kijkend door een kijker gemonteerd op een statief, over een volledige cirkel langs de horizon.
      Om absolute dichtheden te kunnen vaststellen, is uitgezocht tot welke afstand kleine vogels zichtbaar zijn en volledig kunnen worden geregistreerd. Dit is gedaan middels proeven met opgeworpen balletjes, aanvulling van gemiste vogels door een tweede waarnemer aan de achterzijde van het telvolume, en door validatie van afstandsschattingen door veldwaarnemers met metingen van een doelvolgradar op de Zuidpier van IJmuiden. Kleine balletjes zijn in grootte en snelheid vergelijkbaar met bijvoorbeeld Graspiepers Anthus pratensis en worden met een 10x40 kijker op meer dan 1000 m afstand ontdekt. Verder weg neemt de detectiekans snel af. Tennisballen worden tot 1600 m goed waargenomen. De belangrijkste factoren van invloed op de waarneembaarheid van vliegende vogels waren het zicht, en de grootte en vliegsnelheid. Ook waren er (beperkte) systematische verschillen tussen waarnemers. Afstandsschattingen bleken voor vogels die lager dan 100 meter vliegen zeer betrouwbaar te zijn, daarboven minder. Aangezien de meeste vogels niet hoger dan 50 m vliegen, kan het aantal geregistreerde vogels op minder dan 1500 m afstand worden gebruikt als absolute dichtheidsmaat.
      De met de vvv-telling vastgestelde dichtheden boven vliegveld Eindhoven kunnen worden vergeleken met aanvaringsstatistieken. Het aanvaringsrisico verschilt duidelijk tussen soorten. De Zwarte Kraai Corvus corone, die talrijk op het vliegveld aanwezig is, weet aanvaringen veelal te vermijden, en ook soorten als Spreeuw Sturnus vulgaris en Gierzwaluw Apus apus botsen relatief weinig met vliegtuigen. Onder Kokmeeuwen Larus ridibundus, Kieviten Vanellus vanellus en Houtduiven Columba palumbus vallen verhoudingsgewijs veel slachtoffers. Beide methoden bieden ook de mogelijkheid om veranderingen in de tijd vast te stellen, bijvoorbeeld in relatie tot veranderingen in landgebruik of bird control, en om locaties met elkaar te vergelijken. De dichtheid van vliegende vogels boven de Zuidpier van IJmuiden lag in dezelfde orde van grootte als boven vliegveld Eindhoven. De biomassa was boven de pier echter ongeveer een factor 10 hoger, door het grote aandeel meeuwen (> 98%). Dit resultaat wijst op hogere aanvaringsrisico's op een vliegveld in de Noordzee dan in Eindhoven.

[gratis pdf] [english summary]



limosa 75.3 2002
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster