DIRKSEN S, WINDEN J. VAN DER & SPAANS A (2002) De risico's van windturbines voor duik en zee-eenden inshore en offshore. LIMOSA 75 (3): 127-128.
Themadag 'Vogels en grootschalige nieuwe infrastructuur'
De Nederlandse overheid heeft doelstellingen
voor toepassing van duurzame energie die
vooralsnog vooral moeten worden bereikt door
op grote schaal windenergie op te wekken. Nederland
heeft ruimtegebrek, dus wordt er voor
plaatsing van windturbines (ook) gekeken naar
de grote open wateren: IJsselmeer/Markermeer,
Waddenzee (Afsluitdijk) en Noordzee.
Zulke plannen stuiten echter veelal op bezwaren
vanwege de natuurwaarden in deze gebieden.
In de afgelopen jaren is in verschillende
projecten, vanuit verschillende invalshoeken,
onderzoek gedaan dat bijdraagt aan kennis
over de effecten van windparken op vogels.
Windturbines kunnen voor vogels drie typen
effecten hebben: aanvaringsrisico's (botsing
met turbine of het zog achter de wieken), verstoring van foerageer-, rust- of broedgebied en
verstoring van trek- of vliegroutes ('barrièrewerking').
Aanvaringsrisico's zijn veruit het grootst
in het donker, in combinatie met slecht weer.
Verstoring treedt in sterkere mate op bij rustende
dan bij foeragerende vogels; broedende vogels
lijken het minst gevoelig. Het ontstaan van
barrières tussen bijvoorbeeld rust- en voedselgebieden
is denkbaar wanneer vliegende vogels
windturbineopstellingen ontwijken. Voorbeelden
zijn er door het ontbreken van grote
parken op gevoelige plekken gelukkig nog niet.
Omdat duikende eenden in de genoemde gebieden
prominent aanwezig zijn, is er veel onderzoek
gedaan aan deze groep. Voor verschillende
soorten (Kuifeend Aythya fuligula,
Tafeleend A. ferina, Topper A. marila en Eider
Somateria mollissima) is met behulp van radarmetingen
en veldobservaties vastgesteld dat lokale
vliegbewegingen in het winterhalfjaar zich
in het algemeen op geringe hoogte afspelen,
meestal onder 75 m. Deze soorten vliegen
(veelal) in het donker tussen rust- en foerageergebieden,
en doen dat dus op windturbinehoogte.
Op twee plaatsen was het mogelijk bij
relatief kleine windparken, geplaatst in het water,
met radar onderzoek te doen aan de vliegbewegingen
van duikeenden. Het betrof een
lijnopstelling van vier turbines in het IJsselmeer,
(Windpark Lely, Medemblik NH; Kuif- en Tafeleend)
en een park van 10 turbines in het Kattegat,
Denemarken (Tunø Knob; Eider). In beide
gevallen kon duidelijk vermijdingsgedrag worden
aangetoond. Er was sprake van vermijding
op twee schaalniveaus: in het gebied rond de
windturbines wordt door deze soorten minder
gevlogen dan erbuiten, en vogels die wel op het
windpark afvliegen vertonen geregeld actief uitwijkgedrag.
De vermijding is niet absoluut: het
gebied van de parken wordt door vogels benut
en er zijn eenden die over en/of tussen de turbines
door vliegen. Het vermijdingsgedrag werkt
in eerste instantie positief: het verlaagt de aanvaringsrisico's
aanzienlijk. Tegelijk betekent het
dat plaatsing van grootschalige parken kan leiden
tot verlies van leefgebied en mogelijk het
onderbreken van dagelijkse vliegroutes.
[gratis pdf] [english summary]
|