TULP I & DE LEEUW J (2002) Helpt Baars Perca fluviatilis Zwarte Stern Chlidonias niger?. LIMOSA 75 (3): 123-126.
Elk najaar doen grote aantallen ruiende Zwarte
Sterns op weg vanuit hun broedgebieden in
Noord- en Oost-Europa het IJsselmeergebied aan
(Schouten 1982). Binnen een week of drie voltooien
ze hier hun lichaamsrui en een deel van de
slagpenrui en vetten ze op voor de trek naar hun
Afrikaanse overwinteringsgebieden (Olsen &
Larsson 1994, van der Winden in druk). Omdat alternatieve
gebieden ontbreken, is het IJsselmeergebied
in deze fase van de trek essentieel
voor een groot deel van de Europese broedpopulatie
Zwarte Sterns. De belangrijkste voedselbron
in die periode is jonge Spiering Osmerus eperlanus.
Daarnaast kan ook andere jonge vis zoals jonge
Baars als prooi dienen. Spiering is ook voor andere
vogelsoorten op het IJsselmeer een
belangrijke voedselbron. In de (na)zomer voor ruiende
Kokmeeuwen Larus ridibundus, Dwergmeeuwen
L. minutus, en Futen Podiceps cristatus,
in de winter voor zaagbekken Mergus sp. en
Dwergmeeuwen. Het gaat hierbij vooral om
Spiering in hun eerste levensjaar (in het IJsselmeer
is Spiering een eenjarige soort die zich in maart
voorplant). In het vroege voorjaar voeren Aalscholvers
Phalacrocorax carbo hun jonge jongen
met de dan eenjarige Spiering. Naast vogels zijn er
nog meer gegadigden in het spel. Roofvissen zoals
Baars en Snoekbaars Stizostedion lucioperca
jagen het hele jaar door op Spiering, maar hun
consumptiepiek valt in de zomer. Bovendien vindt
er in het vroege voorjaar, in de paaitijd, een intensieve
spieringvisserij plaats op eenjarige Spiering.
De spieringvisserij heeft waarschijnlijk weinig invloed
op de nieuwe generatie, omdat de meeste
Spieringen dan al de kans hebben gehad te paaien.
Deze generatie begint zich vanaf het voorjaar
te ontwikkelen en vormt in zomer, najaar en winter
het voedsel voor vogels en roofvissen.
Dat al deze belanghebbenden elkaar niet perse
in de weg hoeven te zitten, is toegelicht in een eerdere
bijdrage (de Leeuw 2001). Niet alleen zijn activiteiten
van de verschillende predatoren gescheiden
in de tijd en gericht op verschillende
jaarklassen, ook zijn er sterke aanwijzingen dat er
dichtheidsafhankelijke processen optreden. Wanneer
de aantallen Spieringen hoog zijn, kan er
voedselgebrek optreden. Met name in de tweede
helft van de zomer, wanneer de biomassa groot is
en het voedselaanbod voor Spieringen afneemt,
wordt de groei beperkt (Mous et al. 2001).
Alhoewel concrete aanwijzingen voor sterfte veroorzaakt
door concurrentie om ruimte en voedsel
(nog) ontbreken (simpelweg omdat het moeilijk
meetbaar is), is het zeer waarschijnlijk dat dit proces
tegelijkertijd met dichtheidsafhankelijke groei
optreedt. Zonder predatie zou waarschijnlijk een
groot deel van het spieringbestand doodgaan
door voedselgebrek.
In de Waddenzee zijn we inmiddels vertrouwd
met het idee dat niet elk schelpdier geschikt is voor
consumptie door steltlopers of Eiders Somateria
mollissima, maar dat dit afhangt van ingraafdiepte
(kunnen ze erbij), grootte (kan de schelp wel ingeslikt
worden) en conditie van schelpdieren (weegt
de moeite van zoeken en opeten op tegen de energie
die het oplevert). Zo is slechts een zeer beperkt
deel van de totale hoeveelheid schelpdieren daadwerkelijk
geschikt voor consumptie. De beschikbaarheid
van Spiering wordt op een vergelijkbare
manier bepaald.
[gratis pdf] [english summary]
|