BIJLSMA RG (1996) Broedduur en uitkomstvolgorde van de eieren van de havik Accipiter gentilis. LIMOSA 69 (2): 67-71.
Havik Accipiter gentilis Volgens de handboeken bebroeden Haviken hun eieren 35-38 dagen (Glutz von Blotzheim et al. 1971, Cramp & Simmons 1980, del Hoyo et al. 1994), de Noord-Amerikaanse ondersoort A. g. atricapillus zelfs maar 32-34 dagen (Palmer 1988). Deze periode staat voor de tijd die een ei nodig heeft om uit te komen, gerekend vanaf het moment dat met broeden is begonnen. Bij roofvogels werpt dat onmiddeIlijk de vraag op: welk ei? Immers, roofvogels beginnen zelden vanaf het eerste ei te broeden. Bovendien wordt de dagelijkse broedduur tijdens de eilegfase en vroege broedfase geleidelijk opgevoerd. Het eerstgelegde ei wordt zodoende langer bebroed dan het laatstgelegde ei. Uitstel van bebroeding in de eilegfase zorgt verder voor onzekerheid over de volgorde van de jongen in het nest: komt het eerstgeboren jong weI overeen met het eerstgelegde ei, het tweede jong met het tweede ei, enzovoort? Kennis hierover is essentieel bij het beantwoorden van vragen over sterfte onder nestjongen in relatie tot geslacht en/of leeftijd (Dijkstra et al. in prep.) en over manipulatie van de geslachtsverhouding door de moeder (Gowaty 1991).
[gratis pdf] [english summary]
|