STRIEN A VAN, VOS P, HAGEMEIJER W, VERSTRAEL T & MEYLING AG (1994) De gevoeligheid van twee landelijke vogelmeetnetten. LIMOSA 67 (2): 69-75.

Nederland herbergt grote aantallen vogels, zowel in het broedseizoen als daarbuiten. Een aantal soorten gaat in aantal achteruit, terwijl andere soorten vooruit gaan of stabiel blijven (Weimeich & Musters 1989, Hustings 1993). Ais de afname of toename in aantallen over een langere periode optreedt, spreken we van een trend. am ongewenste trends om te buigen worden in het natuuren milieubeleid allerlei maatregelen getroffen. Goede informatie over de ontwikkelingen in de vogelstand is daarbij onontbeerlijk. Welke soorten gaan achteruit of vooruit en waar? Welke maatregelen zouden moeten worden genomen? Zijn de genomen maatregelen effectief? Zijn aanvullende maatregelen nodig? am op dergelijke vragen een antwoord te kunnen geven, zijn enkele nationale vogelmeetnetten opgezet, met name het Broedvogel Monitoring Project (BMP) voor broedvogels en het PuntTransect- Tellingen Project (PTT) voor wintervogels. SavaN co6rdineert beide projecten; de verwerking van de gegevens gebeurt in samenwerking met het CBS. De meetnetten leveren interessante informatie, zoals bijvoorbeeld over de ontwikkelingen van de broedvogelstand in de duinen als gevolg van verstruiking (van Dijk 1990, Daemen et al. 1991, Meijer et al. 1993, Hustings 1993, Verstrael et al. 1993). De gegevens die beide projecten leveren, moeten met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd, omdat aan deze meetnetten diverse methodische haken en ogen kleven. In een eerder artikel is al ingegaan op de problemen die ontstaan als de steekproef van plots niet representatief is (Verstrael et al. 1990). Hier gaan we in op een ander probleem: voor bepaalde soorten kan een meetnet te ongevoelig zijn om trendmatige veranderingen op te sporen.

[gratis pdf] [english summary]