JUKEMA J & FOKKEMA J (1992) Herkomst van in Nederland overwinterende Sneeuwgorzen Plectrophenax nivalis. LIMOSA 65 (2): 67-72.
Sneeuwgors Plectrophenax nivalis De Sneeuwgors is de meest noordelijk broedende zangvogel. De saort heeft een eireumpolaire verspreiding en nestelt op kale, rotsige toendra's, rotsige aretisehe kusten en bergtoppen. 's Winters verblijft de Sneeuwgors in sneeuwvrije gebieden. In ons land wordt deze saort dan vooral waargenomen in het Waddengebied, het Deltagebied en langs de kusten van het IJsselmeer en de Noordzee (van den Brink 1987). Bij de Sneeuwgors worden vier ondersoorten onderseheiden: P. n. nivalis, P. n. insulae, P. n. vlasowae en P. n. townsendi. Nivalis broedt in Noord-Canada, Groenland, Seandinavie, Finland en Rusland tot aan het Oeralgebergte. Deze ondersaort overwintert in Noord-Amerika, Rusland en in de landen rond de Noordzee. Insulae is standvogel van IJsland en broedt op de Faroer. Deze ondersoort overwintert zo nu en dan op de Britse eilanden, op de Faroer en op de Shetlands (Vaurie 1959, Banks et al. 1989). Het voorkomen van insulae in Nederland is aangetoond door Hens et al. (1962). Nethersole-Thompson (1976) vermeldt, dat beide ondersoorten in Sehotland tot broeden komen, zij het sporadiseh. De broedgebieden en de winterkwartieren van vlasowae en townsendi liggen in oostelijk Europees-Rusland, Siberie en Alaska (Vaurie 1959). Het was vooral in de jaren zeventig, dat een toenemend aantal Sneeuwgorzen zieh langs de Friese waddenkust ophield. Door een reeonstruetie van de zeedijk in het kader van de Deltawet verruigde de vegetatie op het dijkliehaam, waardoor voor de vogels een goed foerageergebied ontstond. Om hun herkomst te aehterhalen werden van 1973 tot 1978 door de Ringgroep Franeker (werkgroep van de vogelwaeht Franeker & Omstreken) grote aantallen Sneeuwgorzen gevangen en geringd. Door het ontbreken van terugmeldingen uit de broedgebieden kon het probleem niet worden opgelost. Fokkema et al. (1978) konden sleehts eoncluderen, dat de besehikbare gegevens wijzen op een trekweg vanaf IJsland via het noorden van Groot-Brittannie. Verder werd vastgesteld, dat de gevangen vogels grote versehillen in verenkleed vertoonden. De mogelijkheid van overwintering door versehillende ondersoorten in onze streken werd niet uitgesloten. De Baat (1980) vergeleek door ons verzamelde vogels en materiaal uit het Zoologiseh Museum (Amsterdam) met balgen uit buitenlandse musea. Zij eoncludeerde dat bij vogels in winterkleed in het algemeen geen ondersoorten mogen worden onderseheiden, zodat de herkomst van de Friese vogels onduidelijk bleef. In het najaar van 1988 werd de draad van het ringonderzoek weer opgepakt, zij het dat wij het probleem iets anders benaderden. De aandaeht werd nu gerieht op bestudering van het verenkleed. In dit artikel worden balgen in Nederlandse musea en in het veld verzamelde gegevens vergeleken met balgen van Sneeuwgorzen waarvan het broedgebied en dus de ondersoort bekend is. Tevens worden reeente ringgegevens gepresenteerd in een poging de herkomst te aehterhalen.
[gratis pdf] [english summary]
|