WALDECK K (1964) Waarneming van een Siberische Snor Locustella certhiola. LIMOSA 37 (3): 304-307.
Siberische Sprinkhaanzanger = Siberische Snor Locustella certhiola
Op 29 augustus 1963 waren mijn zoon en ik bezig om met nylonnetten
vogels te vangen in het duinplassengebied van de Duinwaterleiding van de
gemeente Den Haag teneinde deze vogels te ringen. Wij hadden daartoe onze
netten opgesteld in een tien meter brede rietkraag in een ondiepe plas. Rondom
deze pIas bevonden zich wat diepere plassen, omzoomd met smalle rietkragen.
Op het drogere deellangs deze plassen bevonden zich kruipwilgbosjes,
waartussen dicht en lang gras groeide. Bij het afzoeken van deze bosjes naar
eventueel aanwezige Sylviden werd een rietzanger ter grootte van een
Sprinkhaanrietzanger opgestoten, die onmiddellijk opviel door de staart,
welke tijdens het vliegen uitgespreid werd gehouden en witte punten aan de
uiteinden van de staartveren vertoonde. Mijn zoon kon op grond van deze
waarneming direct vaststellen met welke soart wij te maken hadden, wat
aanvankelijk door mij betwijfeld werd. De rietzanger vloog laag weg over
een afstand van ongeveer 20 meter en verdween in een smalle rietkraag
langs de plas. Voorzichtig naderbij gekomen kon ik de vogel, die zeer mak
was, op een meter afstand zonder kijker gedurende enkele minuten bijzonder
goed waarnemen. De rietzanger zat op een stengel met de rug naar mij toe.
De roestbruingrijze rug en mantel, waarop in het oog lopende overlangse
strepen waren te zien, vielen direct op. De stuit was eveneens roestbruin
onderbroken door fijne zwarte streepjes. De staart was eveneens roestbruin,
maar een nuance donkerder. Eindelings waren witte randjes aan de staartveren
te zien. Ook de kop was fijn zwart gestreept op een iets minder bruine
ondergrond. Van terzijde gezien maakte het de indruk, dat deze streepjes
zich aIleen op het achterhoofd bevonden en het voorhoofd, dat deze streping
miste, een meer bruingrijze kleur had. 1) Er was een aanduiding van een oogstreep,
die slechts liep van snavelbasis tot aan het oog. De borst en buik waren
grijswit van kleur met zeer fijne grijze streepjes in de borststreek. De onderstaartdekveren
waren eveneens grijswit en niet gelig getint. De poten waren
licht geelbruin van kleur in tegenstelling tot de snavel, die bruingrijs was
met een lichtere tint aan de basis van de ondersnavel.
[gratis pdf] [english summary]
|