Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

de Schneidauer T.R. (1968) La population expTrimentale d'Oies CendrTes dans la reserve du zwin. ARDEA 56 (3-4): 228-247
In 1955 werden door Graaf Léon Lippens, burgemeester van Knokke, drie paren gekortwiekte Grauwe Ganzen (Anser anser) in het Natuurreservaat Het Zwin in vrijheid gesteld. Deze vogels waren uit Rusland afkomstig en behoorden dus tot de al of niet geheel 'zuivere' Oost-Europese, roodsnavelige populatie Anser anser rubrirostris. De vogels brachten in 1956 reeds 4 jongen groot. De volgende jaren werden jaarlijks hoe langer hoe meer jongen voortgebracht, zodat de kunstmatige populatie regelmatig groeide tot deze in 1966, met een productie van 50 jongen, een totaal van ongeveer 300 vogels had bereikt. Bet verloop van de populatiegroei, het voortplantingsgedrag, voedsel zoeken, biotoopaspecten, groei, rui en trekbewegingen van de populatie werden gedurende acht jaren door de auteur onderzocht. De jaarlijkse productie van jongen wisselde sterk. Bet gemiddelde minimum scheen bij ongeveer 25 per jaar te liggen. Elk jaar werden de jonge vogels geringd, maar doordat de aanvankelijk gebruikte ringen van te zacht metaal waren vervaardigd, zijn veel ringen versleten en verloren gegaan. Daardoor+ zijn de herkomst en de ouderdom van een deel van de nu ongeveer 300 vogels tellende populatie niet meer met zekerheid bekend. De vogels vliegen in volledige vrijheid rond en hebben een gebied van ongeveer 500 ha ter beschikking. Zij grazen voornamelijk in de zoete weiden en brakke graslanden, doch niet in de zoutvegetaties van Bet Zwin. Bet gehele gebied schijnt een standpopulatie van ongeveer 200 ganzen te kunnen herbergen. Wat er meer is trekt buiten de broedtijd weg. Terugmeldingen van geringde vogels van de Zwinpopulatie zijn bekend uit Nederland, Frankrijk, Denemarken en Zweden. Met uitzondering van twee julivogels (uit Nederland: teruggemeld resp. 10 juli 1964, Friese IJsselmeerkust en 23 juli 1966, Nyemirdum, FryslGn) zijn de terugmeldingen geschied in de maanden augustus (Frankrijk, Denemarken, Zweden), oktober (Frankrijk), november (Frankrijk) en februari (Nederland). Van de vijftien bekende terugmeldingen, hebben 12 betrekking op onvolwassen vogels. Klaarblijkelijk voegen de Grauwe Ganzen van Bet Zwin zich bij de trekkende vogels van de ondersoort anser. Omgekeerd hebben zich zeer waarschijnlijk ook wilde, westelijke Grauwe Ganzen bij de broedpopulatie van het Zwin gevoegd. Bet terugmeldingpercentages van de geringde ganzen bedraagt ongeveer 5%; vrijwel alle terugmeldingen zijn afkomstig van als jachtwild geschoten vogels. De Grauwe Ganzen van Het Zwin beginnen als regel in hun 4e levensjaar te broeden. De volledige rui van pennen en kleine veren duurt ongeveer vier maanden. De rui begint bij de volwassen vogels omstreeks einde mei met het afwerpen van de vleugelpennen. Na ongeveer vijfweken zijn deze vernieuwd; de periode dat de ganzen niet kunnen vliegen duurt ongeveer vier weken. Bet Biologisch Station van Bet Zwin onderhoudt goede contacten met Nederlandse instellingen om de invoering van Grauwe Ganzen als broedvogels in Nederland te bevorderen. Daartoe ontving het Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek in de Natuur (ITBON) te Arnhem in 1960 reeds 10 jonge ganzen, terwijl verdere schenkingen worden overwogen.


[close window] [previous abstract] [next abstract]