Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Birkhead T.R., Eden S.F., Clarkson K., Goodburn S.F. & Pellat J. (1986) Social organisation of a population of Magpies Pica pica. ARDEA 74 (1): 59-68
Gedurende 8 jaar (1977-1985) werd een populatie van individueel herkenbare Eksters bestudeerd in een riviervallei, grenzend aan Sheffield (Fig. 1). In een centraal gelegen km-hok (Fig. 2) werden jaarlijks alle nesten gelokaliseerd en werden de nestjongen (N = 690) geringd. In de omliggende km-hokken (Fig. 3) werden zoveel mogelijk pullen gemerkt. De populatie bestond uit territoriale broedparen en voor 40% uit niet-territoriale, niet-broedende 'zwervers'. De dichtheid varieerde van 19-26 paar/km2 in het centrale (dik omrande) km-hok tot maximaal 5 paar/km2 op de heuveltoppen. Van de broedparen overleefde jaarlijks gemiddeld 75% van de ?? en 60% van de ??. Van de pullen bleef in het eerste levensjaar 30%, in het tweede levensjaar 50% en in het derde levensjaar 70% over. De paren waren monogaam, op twee uitzonderingen van bigamie na. De territoria waren het gehele jaar door bezet. De meeste verdedigingsactiviteit viel in het broedseizoen. Adulte vogels waren honkvast: de gemiddelde afstand tussen opeenvolgende nestelpogingen bedroeg 15 m voor de ?? en 27 m voor de ?? Na partnerverlies wisselden ?? significant vaker van territorium dan ??. Territoria waren gemiddeld 4,9 ha groot. In het centrale km-hok grensden ze direct aan elkaar; overigens lagen er soms 100-200 m brede, onbezette zones tussenin. Grensverschuivingen traden regelmatig op, zowel binnen een seizoen (Fig. 4a) als tussen opeenvolgende seizoenen (Fig. 4b), vaak als gevolg van nieuwe territoriale vestigingen. Hoewel de dichtheid in het rivierbos zelf iets hoger was, waren de nesten van jaar op jaar regelmatig verspreid (Fig. 3). De eerste broedpogingen van Eksters waren gemiddeld slechts 425 m verwijderd van hun geboortenest. Ook daaropvolgende broedpogingen vonden op geringe afstand van het geboortenest plaats. Ongeveer 3 maand na het uitvliegen, associeerden de jonge Eksters zich in groepen. Groepsgrootte was in de wintermaanden het hoogst (Fig. 6). De zwervers roestten gemeenschappelijk, in tegenstelling tot de territoriale Eksters die binnen hun broedgebied overnachtten. De zwervers kwamen meestal in hun eerste of tweede levensjaar tot territoriumvestiging (Tabel 1). De zwerversgroepen bevatten iets meer ?? dan ?? (Tabel 2). De ?? scoren gemiddeld een hogere dominantiepositie dan de ?? (Tabel 3). De zwervers bezetten relatief grote woongebieden (19 ha), over de bestaande territoria heen (Fig. 7). Deze woongebieden wisselden jaarlijks van plaats totdat, vanaf 1982, een binding met een nieuwe voedselbron (in de vorm van een nieuw gevestigd pluimveebedrijf) optrad. De locatie van voedselbronnen bennvloedt ogenschijnlijk het terreingebruik van de zwerversgroepen (Fig. 8). Daarnaast is het aanbod van nestgelegenheid een oorzaak van dichtheidsverschillen (Fig. 3). De aanwezigheid van zwervers binnen territoriaal gebied hangt mogelijk samen met een geringe territoriale agressie van de broedparen. Momenteel wordt onderzocht of het feit dat zwervers in de buurt van hun ouders verblijven een wederzijds voordeel oplevert. Het huidige onderzoek heeft uitgewezen dat verschillende aspecten van sociale organisatie varidren met de omgevingsfactoren. Tabel 4 illustreert eenzelfde flexibiliteit tussen andere West-Europese populaties.


[close window] [previous abstract] [next abstract]