Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Bijlsma R.G. (1982) Breeding season, clutch size and breeding success in the Bullfinch Pyrrhula pyrrhula. ARDEA 70 (1): 25-30
Op de Zuidwest-Veluwe is in de periode 1970-1979 aandacht besteed aan diverse aspecten van de broedbiologie van de Goudvink. Het meeste onderzoek werd verricht in de Sysselt, een bos van 350 ha bij Ede (52.03 N, 5.40 0). In vaste proefvlakken werden minstens eenmaal per Vijf dagen systematisch nesten gezocht en gecontroleerd. De legselproductie speelde zich af van begin april tot en met eind augustus. Het broedbegin bleek positief gecorreleerd te zijn met de dag in april waarop de warmtesom l00ŚC bereikte. Tevens werd een positieve correlatie gevonden tussen broedbegin en de tweede opeenvolgende dag in april waarop de temperatuur boven de 9ŚC bleef. De meeste goudvinkparen produceerden twee legsels per Jaar (plus een of meer vervolglegsels), beide corresponderend met de legpieken in Fig. 1. De legselgrootte varieerde van 3-7 eieren (n = 421, = 4,67, S.D. = 0,69) en vertoonde een seizoensgebonden fluctuatie (Fig. 2). Eerste legsels waren het grootst, gevolgd door successievelijk tweede legsels en vervolglegsels (Tabel 1). Geringe jaarlijkse schommelingen in legselgrootte werden gevonden (Tabel 2) waarbij de uitschieter in 1977 vermoedelijk het resultaat was van een gunstige voedselsituatie als gevolg van een uitbundige zaadoogst van Douglas- en Fijnspar. Van de in totaal 1321 gelegde eieren (in de Sysselt), kwamen er 825 uit die resulteerden in 661 uitvliegende jongen. Het totale broedsucces was derhalve 50.0%. Het broedsucces van 4-, 5- en 6-legsels verschilde nauwelijks van elkaar maar het absolute aantal uitvliegende jongen nam toe met toenemende legselgrootte (Tabel 3). Het broedsucces was het laagst bij in april begonnen broedsels en nam toe met vorderend seizoen (TabeI4). Van 1974 tot en met 1979 werden 279 legsels gecontroleerd in de Sysselt. Hiervan gingen er 114 geheel overstuur terwijl 86 nesten een of meer eieren en/of jongen verloren. De meeste verliezen traden tijdens de eifase op. Predatie en het verlaten van het broedsel waren de belangrijkste verliesfactoren bij geheel mislukte legsels.


[close window] [previous abstract] [next abstract]