Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Ottvall R. (2005) Breeding success and adult survival of Redshank Tringa totanus on coastal meadows in SE Sweden. ARDEA 93 (2): 225-236
De vochtige kustgraslanden van Gotland (Zweden) vormen in het Baltische gebied een belangrijke broedplaats voor weidevogels, gelet op de gemiddelde dichtheid van 54–441 paren km–2. Het gaat vooral om Kievit Vanellus vanellus, Scholekster Haematopus ostralegus en Tureluur Tringa totanus. In 1997–2003 werden reproductiesucces en overleving van Tureluurs onderzocht in proefvlakken met dichtheden van 0-98 paren km–2. Door systematisch nesten te zoeken en te controleren, en kuikens en broedvogels te vangen, van kleurringen te voorzien en deels te zenderen, was het mogelijk het nestsucces (volgens de Mayfield-methode) en de overlevingskansen van oude vogels over de jaren te volgen. De resultaten werden niet beïnvloed door de activiteiten van de onderzoeker: de overlevingskansen van nesten in niet-gecontroleerde gebieden weken (op één jaar na) niet significant af van die in de intensief gecontroleerde gebieden. Evenmin was er een verschil in overlevingskansen van ouders die een kleurring dan wel een zendertje droegen. Er werd een opmerkelijk verschil in nestsucces gevonden tussen de periodes 1997–99 (43–64% succesvol) en 2000–03 (6–20% succesvol). Het gemiddelde nestsucces over de gehele periode lag op 22%, waarbij vroege legsels het aanmerkelijk beter deden dan latere (die deels betrekking hadden op vervolglegsels, dus legsels geproduceerd na verlies van het eerste legsel). De meeste nestverliezen werden toegeschreven aan predatie (overwegend door Bonte Kraai Corvus cornix), met daarnaast enkele gevallen van vertrapping door vee en één geval van desertie. Het uitvliegsucces verschilde niet tussen vroege en late broedsels; de gemiddelde kuikenoverleving lag in 2000-03 op 18% (niet bestudeerd in 1997-99). In de latere jaren van het onderzoek werden nauwelijks jongen geproduceerd, zoals in 2000 en 2003 met gemiddeld respectievelijk 0,05 en 0,06 jong per paar. De overleving van de volwassen vogels verschilde niet tussen jaren en geslachten: gemiddeld lag de jaarlijkse overleving op 79,7%. Het verschil in nestsucces tussen de eerste en de tweede periode kon niet worden verklaard. In het terreinbeheer was in ieder geval geen verandering opgetreden. Mogelijk is de dichtheid van Bonte Kraai, en daarmee de predatiedruk, toegenomen. Hoe het zij, vergeleken met andere studies is het nestsucces op Gotland aan de lage kant. Uitgaande van een overleving van 50-65% in het eerste en 80% in het tweede levensjaar, moet een jongenaanwas van 0,6–0,8 per paar voldoende zijn om een stabiele populatie te garanderen. Dat niveau werd de laatste vier jaren van deze studie lang niet gehaald, en bij afwezigheid van immigratie zou een afname zichtbaar moeten worden. Dat is op Gotland inderdaad het geval, echter (nog) niet op Öland. Beide eilanden zijn verantwoordelijk voor zo’n 75% van alle Tureluurs in de kustgraslanden van Zweden, zodat de toekomst voor deze populatie er niet rooskleurig uitziet.


[close window] [previous abstract] [next abstract]