Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Pagani-Núñez E. & Senar J.C. (2016) More ornamented Great Tit Parus major fathers start feeding their offspring earlier. ARDEA 104 (2): 167-176
Bij veel vogelsoorten is het verenkleed opvallend van kleur. Zulke felle kleuren, in het bijzonder geel en rood, komen tot stand door afzetting van carotenoïden in de veren. Deze pigmenten kunnen vogels niet zelf synthetiseren, maar nemen ze op uit hun voedsel. Daarom wordt aangenomen dat de intensiteit van de door carotenoïden teweeggebrachte veerkleuren een indicator kan zijn voor het foerageersucces van de bezitter van zo’n verenkleed. Op dit idee is ook de ‘good parent’ hypothese gebaseerd, die stelt dat vrouwtjes tijdens de paarvorming de ouderlijke kwaliteiten van potentiële mannelijke partners kunnen inschatten op basis van de intensiteit van de kleur van hun verenkleed. Mannetjes met sterk gekleurde veren zijn mogelijk in staat beter te foerageren en zullen daardoor hun jongen beter van voedsel kunnen voorzien dan minder fel gekleurde soortgenoten. In dit correlatieve onderzoek aan een populatie Koolmezen Parus major in het noordoosten van Spanje wordt het verband onderzocht tussen de gele kleur van de borstveren en een specifiek aspect van de ouderlijke zorg: de start van het voeren van de jongen in de vroege ochtend. Een vroege start van het voeren van de jongen is van belang: hoe eerder de ouders ’s ochtends beginnen te voeren, hoe sneller de jongen weer op krachten kunnen komen na een lange nacht zonder voedsel. In de onderzochte mannetjes bleek dat hoe geler hun borstkleed was, hoe vroeger ze ‘s ochtends begonnen met het voeren van hun jongen. Bij vrouwtjes werd zo’n verband niet gevonden. Daarnaast onderzochten de auteurs hun gegevens nog op een aantal andere verbanden. Uit deze analyses bleek dat mezen later begonnen met voeren in territoria met een groter aandeel eiken ten opzichte van naaldbomen. Verder hadden ouders die ’s ochtends eerder startten een hogere voerfrequentie, maar de jongen van vrouwtjes met een hogere voerfrequentie waren in minder goede conditie (gewicht gecorrigeerd voor tarsuslengte gemeten op dag 16 na het uitkomen van de eieren). Bij elkaar genomen zijn deze resultaten slechts ten dele consistent met de ‘good parent’ hypothese.


[close window] [previous abstract] [next abstract]