Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Ens B.J., Bunskoeke E.J., Hoekstra R., Hulscher J.B., Kersten M. & de Vlas S.J. (1996) Prey choice and search speed: why simple optimality fails to explain the prey choice of Oystercatchers Haematopus ostralegus feeding on Nereis diversicolor and Macoma balthica. ARDEA 84 (A): 73-89
Scholeksters die op de kwelder van Schiermonnikoog broeden zijn gedurende het broedseizoen afhankelijk van twee prooien: het Nonnetje Macoma balthica, een tweekleppige, en de Zeeduizendpoot Nereis diversicolor, een worm. Beide prooien zijn zeer profijtelijk in termen van biomassa-opname per tijdseenheid die nodig is de prooien voor consumptie te bewerken en in te slikken (Tabel 1, Fig. 2). Toch is het zo dat individuele Scholeksters zich gedurende het zoeken meestal specialiseren op één van de twee prooien en ogenschijnlijk 'doelbewust' de andere prooisoort links laten liggen (Tabel 2, Fig. 3). Dit is in strijd met het simpele, ook wel als 'klassiek' aangeduide, optimale prooikeuzemodel (Charnov 1976). Hoewel mannelijke Scholeksters vaker Nonnetjes aten en vrouwelijke Scholeksters meer geneigd waren zich op Zeeduizendpoten te specialiseren, at elk intensief bestudeerd individu op den duur beide prooien (Tabel 3) en was geen enkel dier dermate inefficiënt bij het bewerken van één van beide prooien dat het een reden kon zijn die prooisoort niet te selecteren (Fig. 2). Ook was het niet zo dat de twee prooisoorten een verschillende ruimtelijke verspreiding hadden (Fig. 4), of dat ze op verschillende momenten in het tij beschikbaar waren (Fig. 5). Het komt erop neer dat Scholeksters die naar Nonnetjes zoeken heel langzaam lopen en heel veel pikken maken per afgelegde meter, terwijl Scholeksters die naar Zeeduizendpoten zoeken juist heel snel lopen en heel weinig pikken maken per afgelegde meter (Fig. 6). Anders uitgezet: met een toenemende zoeksnelheid worden steeds minder Nonnetjes en steeds meer Zeeduizendpoten gevangen (Figs. 7 & 8). Dit past in het idee dat ingegraven Nonnetjes meer cryptische prooien zijn die op de tast gevonden moeten worden, terwijl Zeeduizendpoten die uit hun hol komen of bovenin hun hol actief zijn, juist opvallen en visueel worden bejaagd. De onverenigbaarheid van de twee zoekmethoden verklaart de hier waargenomen specialisatie. Waarschijnlijk is dit een voorbeeld van een algemeen verschijnsel dat verklaart waarom het simpele optimale prooikeuze model wel vaker faalt in de voorspelling van de in het veld waargenomen prooiselectie. Toch passen de gegevens maar ten dele in het inspirerende 'alternatieve' model van Gendron & Staddon (1983). Dit model veronderstelt dat met name bij cryptische prooien een hoge zoeksnelheid gepaard gaat met een verlaagde detectiekans, zodat bij een toenemende crypticiteit van de prooien de vangsnelheid wordt gemaximaliseerd door een steeds kleinere zoeksnelheid. Misschien moet hier aan worden toegevoegd dat een vergrote zoeksnelheid, naast een verkleinde detectiekans, wel weer een vergrote vangkans met zich meebrengt bij prooien zoals de Zeeduizendpoot, die zich, om predatie te voorkomen, snel kunnen terugtrekken. In ieder geval is duidelijk dat het probleem van de optimale prooikeuze en het probleem van de optimale zoeksnelheid niet onafhankelijk van elkaar kunnen worden bestudeerd.


[close window] [previous abstract] [next abstract]