Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Machmer M.M., Esselink H., Steeger C. & Ydenberg R.C. (1992) The occurrence of fault bars in the plumage of nestling Ospreys. ARDEA 80 (2): 261-272
In 1986 werden, tijdens het ringen en meten van nestjongen van Visarenden, op grote schaal veerafwijkingen opgemerkt. Naar de oorzaak van deze afwijkingen werd door ons in het daarop volgende jaar een onderzoek opgezet in een populatie in de omgeving van Creston (71 paar) en Nelson (47 paar) in Brits Columbia, Canada. Faultbars zijn lichte smalle dwarsstrepen in een veer, veroorzaakt door een verstoorde ontwikkeling van de baardjes tijdens de groei van de veer (Fig. 1), niet te verwarren met de regelmatig afwisselende donker-licht bandjes die ook tijdens de groei ontstaan doorverschillen in metabolisme tussen dag en nacht. Faultbars kunnen verschillen in intensiteit (Tabel 1). Ze komen in alle veergroepen voor, maar het minst in de duimvleugel (alula) en de handpennen (Tabel 3). Waarschijnlijk beschikt de vogel over een mechanisme waarmee de vorming van faultbars in alula en handpennen zoveel mogelijk wordt tegengegaan, omdat er anders gemakkelijk breuken in deze veren zouden kunnen ontstaan. De mate waarin diverse veergroepen gevoelig zijn voor het optreden van faultbars lijkt niet te verschillen tussen individuen (Tabel 4, Fig. 4). De gevoeligheid neemt af naarmate de veren zich later in het leven van het jong ontwikkelen (Fig. 3). Niettemin blijkt er tussen jongen van dezelfde leeftijd een grote variatie te bestaan in het voorkomen van faultbars (Tabel 2). Twee hypothesen werden geopperd ter verklaring van het ontstaan van faultbars, namelijk (a) voedseltekort en (b) stress opgelopen tijdens het hanteren (meten en ringen) van de jongen. De voedselhypothese bleek geen bevredigende verklaring te bieden, omdat het optreden van faultbars niet significant samenhing met het aantaljongen op het nest (minder voedsel per jong: Tabel 6), met de dominantie tussen de jongen (Tabel 7), en ook niet duidelijk samenhing met het weer (minder voedsel bij slecht weer) tijdens de groei van de veren (Fig. 5). De handelinghypothese bood een betere verklaring. Er was een positief significant verband tussen de mate waarin het nest werd bezocht in de periode van veergroei en het optreden van faultbars (Tabel 8). Bovendien kon worden vastgesteld dat het merendeel van de faultbars gevormd moest zijn rond de tijdstippen waarop de nesten bezocht werden (Fig. 6). Het wijd verspreide en variabele voorkomen van faultbars in niet eerder gehanteerde jongen wordt hiermee echter niet verklaard. Waarschijnlijk dragen verschillende factoren bij tot dit fenomeen. Om meer specifieke hypothesen te toetsen zal het noodzakelijk zijn om individueel bekende jongen intensief te volgen.


[close window] [previous abstract] [next abstract]