Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

van der Hut R.M.G. (1986) Habitat choice and temporal differentiation in reed passerines of a Dutch marsh. ARDEA 74 (2): 159-176
Habitatkeus, territoriumgrootte, territoriumoverlap, aankomstverloop en broedfenologie van rietzangvogels zijn onderzocht in het Jagersveld, een moerasgebied gelegen in de gemeenten Zaanstad en. Oostzaan. De onderzochte soorten zijn Sprinkhaanrietzanger (Ln), Snor (Ll), Kleine Karekiet (As), Bosrietzanger (Ap), Rietzanger (Asch) en Rietgors (Es). In 1982 en 1983 werd een broedvogelinventarisatie uitgevoerd volgens de karteringsmethode. Het karteren van territoria geschiedde aan de hand van waarnemingen van territoriaal gedrag. Territoriumgrootte en -overlap werden gemeten m.b.v. een planimeter en kaarten met een schaal van 1: 1.000. De volgende structuurvariabelen van de vegetatie zijn onderzocht: waterstand, vegetatiedichtheid (volgens de zgn. 'half covered board'-methode, die resulteert in dichtheidsprofielen van de vegetatie), profielsom, halve-dichtheid hoogte (de hoogte waarop de helft van de totale vegetatiedichtheid is bereikt), vegetatiehoogte, dichtheid van stevige verticale elementen en het percentage boomoppervlak. Deze variabelen werden in een discriminant analyse op hun scheidend vermogen getoetst. Het onderzoeksgebied (oppervlak 34,6 ha, Fig. 1) is een moerassig gebied op venige en zandige grond, waar riet en wilgen domineren. De zes vogelsoorten bereikten een gezamenlijke dichtheid van 9,0-9,4 territoria per ha. De territoriumgrootte vertoont significante verschillen tussen enkele soorten en varieert aanzienlijk binnen de soorten (Tabel 2). Intraspecifieke verschillen in territoriumgrootte houden waarschijnlijk verband met de vegetatiestructuur. As bezette significant grotere territoria in met wilgen gemengd rietland dan in eensoortig rietland; in het tweede geval is waarschijnlijk de waarde als foerageergebied geringer en wordt veelal buiten de territoria gefoerageerd. Het verschuiven van territoria en veranderingen in territoriumgrootte in de loop van het seizoen waren duidelijk waarneembaar bij Ll (afname in territoriumgrootte 37%) en Ln (afname 62%) tijdens de tweede zangperiode voorafgaande aan het tweede broedsel. Deze verschillen zijn waarschijnlijk het gevolg van een verandering in het geheel van functies van een territ6rium. De overlap in territoriumoppervlak is groot (Fig. 2); het door alle soorten samen in werkelijkheid bezette oppervlak bedraagt slechts 38-39% van de som van de door de soorten afzonderlijk bezette oppervlakten. Interspecifieke overlap tussen congenerieke soorten is gering, met het soortenpaar As-Asch als duidelijke uitzondering. Overlap tussen soorten van verschillende genera is aanzienlijk, resulterend in twee overlapgroepen, n.l. Ln-Asch-Es en Ll-Asch-Es. De soorten zijn naar aankomst te verdelen in vier groepen: Es, Ln-Ll-Asch, As en Ap (Fig. 3). De verschillen in aankomsttijd kunnen worden gerelateerd aan de afstand tussen broed- en overwinteringgebied en het tijdstip waarop de nodige nestplaatsen aanwezig zijn in het broedgebied. Deze fenologische verschillen verminderen in de loop van de broedtijd; alle soorten brengen jongen groot in de periode juli~begin augustus (Fig. 4). Daarom lijken temporele verschillen weinig betekenis te hebben in het vermijden van eventuele voedselconcurrentie. Ln, Ll, Asch en Es brachten vaak tweede broedsels groot (TabeI3). De habitats laten zich naar waterdiepte, grondsoort en f10ristische samenstelling van de vegetatie rangschikken volgens een zonering van nat naar droog (Tabel 4). As domineert in gemengde en ongemengde natte rietlanden op veengrond, Ap domineert in ruderale vegetaties op droge gedutrofieerde grond en Ln, Ll en Asch domineren in de middenzone van vochtige tot droge, venige tot zandige grond, begroeid met gemengde vegetaties. Es komt als generalist in alle typen voor m.u. v. ruderale vegetaties. Drie vegetatieprofielen worden onderscheiden (Fig. 5): lage vegetaties met een dichte onderlaag bezet door Ln, hoge vegetaties met geringe dichtheid bij de grond bezet door As en Ap en vegetaties met gemiddelde hoogte en een dichte onderlaag bezet door Ll, Asch en Es. Discriminant analyse brengt als goed scheidende variabelen naar voren: dichtheid van stevige verticale elementen, vegetatiehoogte en de halve-dichtheid hoogte, die de vorm van het dichtheidsprofiel weergeeft (Fig. 6,7). De habitats van As en Ap kenmerken zich door grote halve-dichtheid hoogte, maar verschillen in dichtheid van verticale elementen; de habitat van Ln kenmerkt zich door geringe halve- dichtheid hoogte en zeer geringe dichtheid van stevige verticale elementen; de habitats van Ll, Asch en Es komen overeen in geringe halve-dichtheid hoogte en gemiddelde dichtheid van verticale elementen. Congenerieke soorten zijn duidelijk te onderscheiden naar habitatkeus, hoewel tussen de Acrocephalus soorten overlap aanwezig is. Soorten van verschillende genera vertonen sterke overlap. De realiteit van deze overlap wordt bevestigd door de gemeten overlap in territoriumoppervlak. Locustella en Acrocephalus vertonen echter differentiatie in verticale habitat selectie. De Locustella soorten kunnen worden beschouwd als lopers in dichte bodemvegetatie en de Acrocephalus soorten als klauteraars in de verticale stengels van hogere vegetatielagen. Dit kan tevens een differentiatie in voedselkeus betekenen. Opvallend is dat de Locustella soorten, die zeer goed door habitat selectie gescheiden zijn, in fenologie sterk overeenkomen en dat de Acrocephalus soorten zowel wat betreft habitatkeus als fenologie verschillen, maar duidelijke overlap vertonen. De onvolledige ecologische scheiding is een verklaring voor de veelvuldige territoriale conflicten tussen deze soorten. Es kan als generalist wat betreft horizontale en verticale habitat selectie en voedselkeus met de andere soorten codxisteren.


[close window] [previous abstract] [next abstract]