Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

van Beusekom C.F. (1972) Ecological isolation with respect to food between Sparrowhawk and Goshawk. ARDEA 60 (1-2): 72-96
Sperwer en Havik leven in bijna dezelfde habitats en hebben een overeenkomstige jachttechniek. De Havik slaat hoofdzakelijk grotere prooien dan de Sperwer; er is echter een zeker overlappinggebied. Deze verhouding wordt nader geanalyseerd met gebruikmaking van literatuurgegevens, waarbij de situatie in het broedseizoen als norm wordt gehanteerd. Voedsellijsten van Sperwer en Havik, gepubliceerd door Uttend÷rfer (1939, 1952) en Tinbergen (1946) leveren het uitgangsmateriaal. Ais maatstaf voor vergelijking is het gemiddeld gewicht der prooidiersoorten gekozen, op basis waarvan de in de lijsten vermelde prooien zijn ingedeeld in zeven gewichtsklassen (Hoofdstuk 2). In Tabel 1 en Figuur 1 vindt men de prooigegevens aldus naar aantallen en percentages per gewichtsklasse gerangschikt. De overlap blijkt niet onbelangrijk, vooral in de gewichtsklassen III en IV. De betekenis hiervan voor predator en prooidierfauna kan pas beoordeeld worden wanneer men tevens bekend is met de grootte van de prooidierstand in een jachtgebied van gemiddelde eigenschappen en met de gemiddelde grootte van het prooiverbruik uit zo'n jachtgebied door Sperwer en Havik. In Hoofdstuk 4 worden nu met behulp van literatuurgegevens de volgende waarden berekend: 1. Het prooiverbruik s door een gemiddeld Sperwergezin (?, ? en 3,2 jongen) gedurende mei t/m juli; dit bedraagt 743 prooien. 2. Het prooiverbruik g door een gemiddeld Havikgezin (?, ? en 2,5 jongen) gedurende mei t/m juli; dit bedraagt 265 prooien. 3. De factor x die aangeeft hoeveel malen een Havikjachtgebied van gemiddelde eigenschappen groter is dan een Sperwerjachtgebied van gemiddelde eigenschappen; deze werd geschat op ca. 3,5. Een Sperwerjachtgebied van gemiddelde eigenschappen wordt nu als eenheid beschouwd. Wanneer men uitgaat van een gemiddelde populatiedichtheid van Sperwer en Havik, zal zo'n eenheid van jachtgebied gedurende mei t/m juli volgens bovenstaande gegevens moeten opbrengen een aantal van s = 743 Sperwerprooien en g/x = 76 Havikprooien. De gewichtsverdeling van deze prooiaantallen kan nu bepaald worden met behulp van de percentages in Tabel 1, die als representatief voor Sperwer en Havik beschouwd mogen worden. Zo verkrijgt men (zie Tabel 3 en Figuur 2) een beeld van de gewichtssamenstelling van het gemiddeld prooiverbruik door Sperwer en Havik uit een eenheid van jachtgebied. De overlap in prooikeuze en de verhouding tussen het aandeel van de Sperwer en dat van de Havik in het prooiverbruik zijn dan herleid tot redle proporties. In de eerste plaats blijkt nu het numerieke prooiverbruik per eenheid van jachtgebied door de Havik gering ten opzichte van dat door de Sperwer. Bovendien leert een analyse van de overlap dat de predatiedruk door Sperwer en Havik op enkele der belangrijkste prooisoorten zeer verschillend is; bijvoorbeeld de Merel wordt grotendeels door de Sperwer geslagen en de Patrijs door de Havik. Enkele andere soorten, waaronder de Vlaamse gaai, nemen tussenposities in (Tabel 4). Er is echter geen reden te veronderstellen dat de predatiedruk op soorten uit de laatste groep zwaarder zou zijn dan die op soorten welke meer specifiek door hetzij Sperwer, hetzij Havik, geslagen worden. Gelet op deze aspecten, is het duidelijk dar Sperwer en Havik een nagenoeg gescheiden voedselecologie hebben. Vervolgens wordt de gewichtssamenstelling van het prooiverbruik door Sperwer en Havik tezamen vergeleken met de gewichtssamenstelling van de prooidiervoorraad zoals berekend voor een groot en representatief, maar overigens willekeurig gebied (Tabel 3 en 5, en Figuur 3). Uit het resultaat hiervan volgt de conclusie dat de gewichtssamenstelling van het prooiverbruik door Sperwer en Havik tezamen een vrij getrouwe afspiegeling is van de gewichtssamenstelling van de prooidiervoorraad. Gesteld wordt nu dat Sperwer en Havik tezamen functioneren als een enkele roofvogelsoort, die een geheel scala van zeer kleine tot grote prooidiersoorten tot jachtobject heeft, en wel zodanig dat de prooihoeveelheid die door hen tezamen uit iedere gewichtsklasse genomen wordt, in een ongeveer constante verhouding staat tot de in die klasse aanwezige voorraad. In Hoofdstuk 5.2 tenslotte, wordt de gedurende mei t/m juli gemiddeld aanwezige voedselvoorraad, voorzover het vogels betreft, per eenheid van jachtgebied geschat op ongeveer 3.800 volwassen dieren. Tevens wordt uiteengezet dat het gezamenlijk gemiddeld verbruik door Sperwer en Havik in deze periode en uit dit gebied maximaal 475 volwassen vogels bedraagt, wat neerkomt op 12,5% van de aanwezige voorraad. Uit het voorgaande blijkt dus dat Sperwer en Havik een onderling en ten opzichte van de prooidiervoorraad nauwkeurig afgebakende en goed uitgebalanceerde positie innemen. In aansluiting hierop wordt in Hoofdstuk 6.4 nog in het kort ingegaan op de fundamentele betekenis van het grootteverschil tussen de geslachten bij Sperwer en Havik en gewezen op de soortgelijke, maar nog onvoldoende onderzochte situatie die zich voordoet bij de drie Noord-Amerikaanse Accipiter-soorten.


[close window] [previous abstract] [next abstract]