Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Newton I. & Marquiss M. (1982) Moult in the Sparrowhawk. ARDEA 70 (2): 163-172
In de periode 1971-80 verzamelden de auteurs in Zuid-Schotland ruigegevens van meer dan 500 daar als standvogels broedende Sperwers. De vogels werden voor dit doel met strikken op het nest of in vangkooien met levend lokaas gevangen. De auteurs kwamen daarbij tot de volgende conclusies. 1. De Sperwers ruiden eenmaal per jaar, voornamelijk van mei (vrouwtjes) of juni (mannetjes) tot september, resp. oktober. Gedurende het grootste gedeelte van deze periode waren zij ook met broedactiviteiten bezig. Bij het gemiddelde mannetje duurde de rui 100-120 dagen, bij het gemiddelde vrouwtje 110-130 dagen, in beide gevallen met ruime individuele spreiding. Bij sommige vogels, van beide geslachten, stopte de rui voor een korte periode in de tijd dat de jongen werden grootgebracht. Het leek alsof de vogels in deze drukke tijd zodoende het ongemak en de inefficidntie samenhangend met een onvolledig bevederde vleugel konden beperken. Vogels met tijdelijk gestaakte rui werden vastgesteld tussen eind juni en midden augustus; sommige individuen die in deze periode werden teruggevangen bleken tot 37 dagen achtereen in deze gestopte ruitoestand te zijn gebleven. 2. Bij wijfjes hing het begin van de rui sterk samen met het begin van het eierleggen; vogels die laat daarmee begonnen, begonnen ook laat te ruien. Voor elke bepaalde legdatum varieerde de datum van het ruibegin evenwel enigszins, waarbij bij de meeste vogels het ruibegin gelegen was in de periode tussen 5 dagen v==r en 10 dagen na het eerste ei. Tot aan een leeftijd van 3 jaar begon de rui met betrekking tot de legdatum stelselmatig wat later. Vogels die wat dit betreft in het ene jaar voor hun leeftijd vroeg waren, waren dat ook in latere jaren; omgekeerd geldt dat ook voor de late ruiers. 3. Bij mannetjes begon de rui gemiddeld 26 dagen later dan bij de vrouwtjes. Bij een klein aantal op dit punt onderzochte exemplaren vertoonde het ruibegin geen duidelijke samenhang met de legdatum van de bij hen behorende vrouwtjes en ook niet met hun eigen leeftijd. Het latere ruibegin bij de mannetjes hield in, dat deze vogels de volledige efficidntie van hun vliegvermogen behielden in de tijd dat zij ook voor de voedselvoorziening van hun broedende vrouwtjes op jacht waren. 4. Vogels van beide geslachten begonnen met hun rui gemiddeld eerder in het laagland, waar zij ook eerder met broeden begonnen waren, dan in het hoogland. 5. Bij de grote slagpennen (handpennen) vond de vervanging stelselmatig van binnen naar buiten plaats. Bij de kleine slagpennen (armpennen) begon de rui als regel in korte tijd op drie verschillende plaatsen tegelijk en wel met de slagpennen 5, 10 en 1 (van buiten naar binnen geteld). Vanaf de kleine slagpen 5 en 1 breidde de rui zich uitsluitend binnenwaarts uit (naar het lichaam toe), vanaf slagpen 10 zowel naar binnen als naar buiten, waarbij evenwel veel individuele variatie in details voorkwam. Bij de twaalf staartpennen was de meest voorkomende volgorde van vervanging 1, 6, 3, 4, 5, 2 (aan beide zijden), maar ook hier varieerde de volgorde bij verschillende individuen sterk. Individuele vogels bleken niet consequent te zijn in de volgorde waarin zij hun kleine slagpennen en staartpennen in het ene' en het andere jaar vervingen.


[close window] [previous abstract] [next abstract]