Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Boyd H. & Piersma T. (2001) Changing balance between survival and recruitment explains population trends in Red Knots Calidris canutus islandica wintering in Britain, 1969-1995. ARDEA 89 (2): 301-317
Tussen 1969 en 1995 werd de burgerlijke stand van de in Groot-Brittannie overwinterende Kanoetstrandlopers Calidris canutus islandica onderzocht aan de hand van gepubliceerde gegevens over aantalsveranderingen, ringgegevens en gegevens over de percentages juveniele vogels in najaars- en wintervangsten. De oudste Kanoetstrandloper in het Britse terugmeldingenbestand had een leeftijd van ten minste 25 jaar bij het terugvangen op 1 september 1992 in de Wash (een waddengebied aan de oostkust van Engeland). Aangezien uitgerekend kan worden dat de kans dat Kanoetstrandlopers tijdens de eerste winter omkomen vier keer zo groot is als de sterftekans in latere jaren, gaat het hier alleen nog over de sterftekansen van Kanoeten die ten minste een jaar oud waren toen ze werden teruggemeld. Opgesplitst voor drie perioden (van ongeveer tien jaar) waartussen de populatietrends nogal verschilden, volgt de balans van de gemiddelde sterftekans en het jongenpercentage in grote lijnen de populatieveranderingen. Voor 1969 tot 1977, toen de winterpopulatie met 8,7% per jaar afnam, wordt het gemiddelde jongenpercentage geschat op 12,1% en de gemiddelde sterftekans op 23,6% (balans -11,5%). Voor 1977-85, toen de aantallen met 5,6% per jaar toenamen, wordt het jongenpercentage geschat op 28,8% en de sterftekans op 19,6% (balans +9,2%). Voor 1985-95, toen de populatie min of meer gelijkbleef (lichte toename van 0,9% per jaar), wordt het jongenpercentage geschat op 13,8% en de sterftekans op 14,2% (balans is -0,4%). Naarmate de poolzomers kouder waren, nam het jongenpercentage af en de sterftekans toe. De kans op terugmelding nam toe tijdens en na relatief warme winters. Hoewel voor een relatief langlevende vogelsoort zoals de Kanoetstrandloper een min of meer constante sterfte verwacht kan worden (waardoor veranderingen in broedsucces het meest bepalend zijn voor de populatiegrootte), blijkt uit onze analyses dat de aantalsveranderingen van in Groot-Brittannie overwinterende Kanoetstrandlopers zowel van sterfte- als van voortplantingsfactoren afhangen. De balans tussen sterfte en aanwas laat in de loop van 35 jaar aanzienlijke variaties zien. De negatieve correlatie tussen jongenpercentages en populatiegrootte geven sterke aanwijzingen dat er dichtheidsafhankelijke processen in het spel zijn. Het zal niet eenvoudig zijn om de factoren te ontrafelen die maken dat na winters waarin Kanoetstrandlopers zeer talrijk zijn, de kans groot is dat het broedsucces laag blijft. Niettemin is begrip van dergelijke oorzakelijke relaties tussen de ecologische processen in de overwinterings- en doortrekgebieden en de demografie van Kanoetstrandlopers en andere trekvogelsoorten van fundamenteel belang voor de onderbouwing van beheer en bescherming van de schaarse gebieden waar deze trekvogels van afhankelijk zijn.


[close window] [previous abstract] [next abstract]