Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

Hout PJ VAN DEN & PIERSMA T (2013) Laagwaterverspreiding van steltlopers in de Waddenzee. LIMOSA 86 (1): 25-30.

In 2011 ging door het Waddenfonds gefinancierde project Metawad van start. Het uitgangspunt van dit project is om, in het licht van voorgenomen herstelmaatregelen ten behoeve van het waddenecosysteem (Programma Rijke Waddenzee; Programmateam 2010), te onderzoeken op welke manier de populatieveranderingen van trekkende wadvogels worden gestuurd door de omstandigheden op het wad. Dit willen we bereiken door verschillen in overleving te meten tussen individuen die zich op verschillende plaatsen in de Waddenzee ophouden. Daarbij verwachten we dat overlevingsverschillen worden voorafgegaan door verschillen in gedragsindicatoren zoals foerageersucces, die op hun beurt weer worden gestuurd door voedsel, de eigen dichtheid en verspreiding van de vogels (met aspecten van samenwerking en concurrentie), en predatiegevaar.
      Dit soort vragen kunnen we natuurlijk niet aan alle wadvogelsoorten onderzoeken. Daarom onderzoeken we ze binnen Metawad aan vijf soorten langeafstandstrekkers die ieder model staan voor een combinatie van voedselspecialisatie en trekstrategie: de Rotgans Branta bernicla (grazer op kwelder en zeegras), Lepelaar Platalea leucorodia ('alleseter' in poeltjes en geulen), Rosse Grutto Limosa lapponica (wormspecialist op weidse wadplaten), Kanoet Calidris canutus (schelpdierspecialist op weidse wadplaten) en Drieteenstrandloper Calidris alba (wormen- en kreeftjeseter op zandig wad en strand).
      Steltlopers worden doorgaans geteld op hoogwatervluchtplaatsen waar ze samenkomen wanneer de voedselgebieden niet beschikbaar zijn (Rappoldt et al. 1985; Ens et al. 1993; Koffijberg 2003; van Roomen et al. 2012). Door simultaan de verschillende hoogwatervluchtplaatsen te tellen krijgen we wel een goede indicatie van het aantalsverloop in een gebied, maar geen goed beeld van de ruimtelijke verspreiding van de vogels over hun foerageergebieden. Het combineren van hoogwatergetallen met schattingen van de gebieden waarover deze wadvogels zich met laagwater al foeragerend verspreiden (Ens et al. 1993; Quaintenne et al. 2011), brengt ons niet veel verder. Dit komt door de veelheid aan aannames over de bewegingen van de vogels tussen hoogwatervluchtplaats en voedselgebied die daarvoor nodig zijn.
      Om beter zicht te krijgen op de waddenzeebrede verspreiding van wadvogels hebben we het eerste seizoen van project Metawad besteed aan het met laagwater in kaart brengen van een groter aantal wadvogelsoorten. Deze tellingen fungeren als achtergrondschets van de verspreiding van wadvogels in de Waddenzee, waarmee de meer gedetailleerde waarnemingen (onder an dere met behulp van telemetrie) aan primaire onderzoeksoorten in breder perspectief kunnen worden geplaatst. In het bijzonder wilden we weten: (a) in welke dichtheden de soorten over de Nederlandse Waddenzee zijn verspreid, (b) in hoeverre ze meer solitair dan wel in groepen voorkomen, en (c) in hoeverre dichtheid en verspreiding van soorten aansluiten bij die van voedselbronnen (gegevens over benthos worden verzameld in het kader van het project SIBES, Synoptic Benthic Survey of the Wadden Sea; Compton et al. 2013). We gebruikten een directe methode voor het beschrijven van de laagwaterverspreiding van wadvogels, het intekenen en tellen van groepen, een methode die eerder op het wad rond Griend werd uitgevoerd voor één soort, de Kanoet (Piersma et al. 1995). Net als Folmer et al. (2010) brachten wij wadvogels over een zo groot mogelijk deel van de Waddenzee in kaart, met als belangrijkste verschil dat wij er naar streefden om de bezochte platen in hun geheel te karteren.

[pdf alleen voor leden] [english summary]



limosa 86.1 2013
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster