Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

SCHEKKERMAN H (2001) De Grutto en de groene zode: erop of eronder?. LIMOSA 74 (4): 163-164.

Misschien nog wei meer dan de Kievit bepaalt de Grutto de sfeer in het Nederlandse weidelandschap. Hoe lang echter nog? Rond 1990 dachten we dat de sterke afname van de gruttostand vanaf de jaren vijftig en zestig, samenhangend met de intensivering van de landbouw, tot staan was gebracht door het inrichten van reservaten en beheersovereenkomsten in het boerenland. Groot was de schrik toen recent duidelijk werd dat sinds 1990 maar liefst eenderde van de populatie is verdwenen. De afname is het sterkst in het oosten en zuiden van het land, maar ook in het westen bedragen de verliezen enkele procenten per jaar.
      De vraag is natuurlijk wat de oorzaak is van deze achteruitgang. Moet die worden gezocht in Nederland, of zijn langs de trekroute de omstandigheden verslechterd? Ondanks een lange traditie van weidevogelonderzoek weten we hierop nog lang niet het volledige antwoord. Een aantal van de mogelijke oorzaken zijn in de lezing behandeld.
      In ieder geval is duidelijk dat een deel van het probleem in Nederland ligt. Recent onderzoek met behulp van zenders liet zien dat in agrarische graslandgebieden met vormen van agrarisch natuurbeheer in West-Nederland per broedpaar 0.2-0.9 jongen werden grootgebracht. Het gemiddelde van 0.54 vliegvlugge jongen per broedpaar is vermoedelijk te laag om de sterfte van volgroeide vogels te compenseren, gegeven de bestaande (maar mogelijk verouderde) schattingen hiervoor. Het is waarschijnlijk dat in gebieden zonder agrarisch natuurbeheer het broedsucces nog lager is, maar metingen daarvan ontbreken. Het onderzoek leverde wei aanwijzingen op dat het laat maaien van grasland een positief effect heeft op het broedsucces. Hoewel er nog maar weinig gegevens zijn, lijkt het er op dat in veel reservaten de vereiste reproductie dan ook wei wordt gehaald. Dat zou betekenen dat agrarisch natuurbeheer wei effect heeft in de zin dat het de afname afremt, maar niet zo veel effect dat daarmee een duurzame gruttopopulatie in het boerenland gewaarborgd is. Het moet dus beter, en het vergroten van het oppervlak laat gemaaid grasland, een betere keuze van deze percelen, en aandacht voor voedselbeschikbaarheid (bodemfauna) zijn daarbij belangrijke aspecten.
      Het is echter de vraag of hiermee het hele verhaal verteld is. Zo verklaart een achterblijvend broedsucces op zich niet waarom in verschillende delen van Nederland de snelheid van de afname zo sterk uiteenloopt. Een mogelijkheid is dat de wat geslotener landschapsstructuur in pleistoceen Nederland hier leidt tot een hogere predatiedruk dan in de open natte graslandgebieden in het westen. Een andere mogelijkheid is dat de kleine populaties aan de periferie van Nederland afhankelijk zijn van immigratie uit de kerngebieden, en dat een verminderd broedsucces in de kernen door het wegvallen van deze immigratie daarbuiten het eerste zichtbaar wordt. Dit soort grootschalige aspecten zijn van belang voor een op de langere termijn effectief weidevogelbeleid, maar vergen kennis over vestigingsbeslissingen en dispersie, die op dit moment nog ontbreekt.

[gratis pdf] [english summary]



limosa 74.4 2001
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster