Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Nebel S., Piersma T., Van Gils J., Dekinga A. & Spaans B. (2000) Length of stopover, fuel storage and a sex-bias in the occurrence of Red Knots Calidris c. canutus and C. c. islandica in the Wadden Sea during southward migration. ARDEA 88 (2): 165-176
De Waddenzee is de enige plaats ter wereld waar twee ondersoorten van de Kanoetstrandloper Calidris canutus samen voorkomen. In de nazomer zou het een doortrek- en opvetgebied zijn voor C. c. canutus, een ondersoort die broedt in West-Siberie en overwintert in WestAfrika. De ondersoort islandica, die in Noord-Groenland en Noordoost-Canada broedt, gebruikt de Waddenzee om er de slagpen- en de lichaamsrui door te maken en er te overwinteren. In 1995-98 werd geprobeerd om de aanwezigheid van beide ondersoorten te bevestigen door middel van tellingen, vangsten, het aanbrengen van kleine radiozendertjes, het volgen van de gezenderde vogels, en het nauwkeurig analyseren van de kenmerken van de gevangen vogels. Op grond van kleedkenmerken en biometrie zijn Kanoetstrandlopers niet goed te sexen, maar door middel van een moleculaire methode kon van alle dieren met zekerheid het geslacht worden bepaald. De aantal1en Kanoetstrandlopers die in de westelijke Waddenzee op Richel en Griend werden geteld, namen eind juli toe. In de loop van augustus en in begin september werden aantal1en van 10 000 tot 20 000 vogels bereikt. In de vier studiejaren werden (1,3-1,8 g zware) zendertjes aangebracht op in totaal 95 adulte Kanoetstrandlopers, waarvan er 65 (68%) van het vrouwelijk geslacht waren. Het merendeel van de vrouwtjes (48 vogels) vertoonde bij de vangst geen mi. Niet-ruiende vrouwtjes verbleven gemiddeld korter in het studiegebied dan wel-ruiende vrouwtjes, maar bij mannetjes was er geen verschil tussen ruiers en niet-ruiers. Er werden een paar niet-ruiende vrouwtjes gevangen met hele hoge lichaamsgewichten (160-200 g). Hoewel deze vogels allemaal binnen een week of drie uit het studiegebied verdwenen, was er alleen in deze sexe- en ruicategorie een verband tussen lichaamsgewicht bij vangst en verblijfstijd. Op grond hiervan is het mogelijk om te concluderen dat het wegtrekgewicht in de buurt van de 200 g ligt en dat dit gewicht bereikt wordt met een gemiddelde opvetsnelheid van 2,84 g d-1. Aangezien deze groep vrouwtjes uit het gebied vertrekt in een periode dat ook zichtbare wegtrek naar het zuidwesten (West-Afrika) werd waargenomen, en aangezien de snavellengte van deze vrouwtjes significant groter is dan die van de ruiende (islandica) vrouwtjes, kan de aanwezigheid van vrouwelijke doortrekkende exemplaren van canutus in de Waddenzee worden bevestigd. Dat geldt niet voor canutus mannetjes. De mannetjes zorgen voor de jongen en zij vertrekken daarom pas laat van de broedgebieden. Het is mogelijk dat een deel van hen rechtstreeks van de West-Siberische toendra naar West-Afrika vliegt. Theoretisch behoort een vliegafstand van 8650 km in ieder geval tot de mogelijkheden.


[close window] [previous abstract] [next abstract]