Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Gillings S. & Sutherland W.J. (2007) Comparative diurnal and nocturnal diet and foraging in Eurasian Golden Plovers Pluvialis apricaria and Northern Lapwings Vanellus vanellus wintering on arable farmland. ARDEA 95 (2): 243-257
Kennis over het menu en de voedselopnamesnelheid is een nuttige eerste stap voor het begrijpen van de verspreiding en gedrag van vogels. Gedurende de winter foerageren Goudplevier Pluvialis apricaria en Kievit Vanellus vanellus steeds vaker op bouwland, maar tot dusver is vooral het voedsel van in graslanden overwinterende Goudplevieren en Kieviten beschreven. Er wordt door deze plevieren ook vaak ’s nachts gefoerageerd, maar er is nog amper gepubliceerd over het voedsel en foerageersucces ’s nachts. De auteurs vergeleken het foerageergedrag overdag en ’s nachts van overwinterende Goudplevieren en Kieviten op bouwland in oostelijk Engeland om daarmee door de auteurs in eerdere publicaties beschreven ruimtelijke en temporele verspreidingspatronen te verklaren. Ze observeerden gedurende drie winters (1999–2002) overdag en ’s nachts foeragerende individuen en verzamelden uitwerpselen en referentiemateriaal om het voedsel te reconstrueren met behulp van biometrische relaties tussen prooibestanddelen, prooiafmetingen en -gewicht (zie bijlagen). De prooiopnamesnelheid, het voedsel en de prooibeschikbaarheid werden gekwantificeerd voor verschillende typen bouwland. In vorige Britse studies uitgevoerd in graslanden werd geconcludeerd dat overwinterende plevieren bijna uitsluitend regenwormen aten. De auteurs stelden echter vast dat op bouwland overdag grote aantallen geleedpotigen (vooral loopkevers en miljoenpoten) werden gegeten. Uitgedrukt in vleesgewicht vormden regenwormen wel de belangrijkste voedselcomponent. De auteurs benadrukken echter dat van prooien als muggenlarven en slakken bijna geen sporen in de uitwerpselen achterblijven, terwijl deze prooien wel talrijk aanwezig waren, vooral in akkers met bietenresten. Overdag waren de gevangen wormen klein van formaat (1–3 keer de snavellengte, en gemiddeld kleiner dan 72 mm). Deze kleine regenwormen zijn de pigmentloze Allolobophora caliginosa en A. chlorotica, soorten die algemeen voorkomen in de toplaag van landbouwgronden. Nachtelijk foerageren leek heel belangrijk voor de overwinterende plevieren: de waargenomen opnamesnelheden lagen tot 50% hoger, waarschijnlijk omdat de plevieren dan ook in staat zijn de grotere Rode Worm Lumbricus rubellus te vangen. Plevieren aten gemiddeld grotere regenwormen dan dat er beschikbaar waren. De auteurs benadrukken echter dat de gebruikte methode om regenwormdichtheden te bepalen, onvoldoende nauwkeurig is. Vergeleken met andere studies aan bijvoorbeeld de Grutto Limosa limosa waren de waargenomen opnamesnelheden overdag laag, wat vragen oproept over de profijtelijkheid van foerageren op bouwland, maar wat ook gevolg kan zijn van de stop-en-kijk foerageertechniek. Overdag bereikten de vogels de hoogste opnamesnelheden met zacht weer, en op grasland en akkers met bietenresten. De opnamesnelheden waren op graanakkers lager dan op grasland. Akkers werden echter wel consistent vaker bezocht, terwijl graslanden zelfs vermeden werden. Naast de voedselopnamesnelheid zijn er dus nog andere factoren die de verspreiding van deze plevieren op bouwland bepalen.


[close window] [previous abstract] [next abstract]