Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Jubb M.R., Wilkin T.A. & Gosler A.G. (2006) Eggshell-pigmentation, soil calcium and the local abundance, distribution and diversity of woodland snails (Mollusca). ARDEA 94 (1): 59-70
Recent onderzoek aan Koolmezen Parus major in Engeland wijst erop dat de pigmentatie van eieren gekoppeld is aan de eischaaldikte en dus aan de beschikbaarheid van kalk in de bodem. Kleine vogels zijn tijdens de eileg grotendeels afhankelijk van kalk uit hun omgeving, omdat ze onvoldoende calcium in hun skelet kunnen opslaan om aan te spreken tijdens de vorming van de eischaal. Ze gebruiken daarvoor de huisjes van kleine slakken, die in de periode van eileg dagelijks beschikbaar moeten zijn in de onmiddellijke nestomgeving (binnen enkele honderden meters). Experimenteel onderzoek, onder meer door Jaap Graveland c.s. in Nederland in de jaren negentig, heeft aangetoond dat het verschaffen van kalk aan mezen in kalkarme leefgebieden een aanmerkelijke verbetering van de eischaalkwaliteit opleverde. Op kleine schaal is dus de beschikbaarheid van slakken met huisjes van doorslaggevende betekenis voor de broedresultaten van mezen, en waarschijnlijk voor tal van andere kleine zangvogelsoorten in kalkarme bossen. De onderhavige studie onderzoekt op zeer fijne schaal, feitelijk op territoriumniveau, de effecten van microvariaties in de calciumgradiënt op aanwezigheid en grootte van slakken in Wytham Wood, een bos van 360 ha nabij Oxford dat al vanaf 1947 intensief door biologen onder de loep wordt genomen (analoog aan de Hoge Veluwe in Nederland). De lokale talrijkheid, verscheidenheid en grootte van slakken vertoonde een sterke correlatie met de hoeveelheid kalk in de bodem ter plekke. De dichtheid varieerde van 8 tot 404 slakken per vierkante meter (in biomassa drooggewicht: 0,08–35,0 gram). Tussen de verschillende monsterpunten had alleen de hoeveelheid kalk in de bodem een goede voorspellende waarde voor aantal, biomassa en diversiteit van slakken; hoogteverschillen in het terrein zorgden voor enige variatie in aantal en biomassa (meer slakken op grotere hoogte). Het positieve effect van calcium in de bodem op slakken heeft een bovengrens van ongeveer 3500 mg per 100 gram; boven deze grens nam de dichtheid aan slakken niet verder toe. Bij herhaalde bemonstering van plots werden eind juni-begin juli meer slakken aangetroffen dan eind maart-begin april (mogelijk beïnvloed door regenval; in droge zomers neemt de slakkendichtheid af), maar de correlatie met de hoeveelheid kalk in de bodem bleef dezelfde. Bostype had geen effect op slakken, waarbij moet worden aangetekend dat Wytham Wood overwegend eikenbos is met een sterk variërende lokale dichtheid van eiken. Overeenkomstig de bevindingen in Nederland produceerden koolmeesvrouwtjes in kalkarme territoria eieren met een dunnere schaal (maar zwaarder gepigmenteerd) dan in kalkrijke territoria. Desondanks werd er geen verband gevonden tussen aanwezigheid van kalk en broedresultaten van Koolmezen. Vermoedelijk komt dat doordat de Wytham-Koolmezen zwakke plekken in de eischaal ‘repareren’ met pigmentatie: vlekjes op het ei versterken op die plek de eischaal. Bovendien bepaalt na het uitkomen van de eieren uiteindelijk de beschikbaarheid van rupsen hoeveel jongen zullen uitvliegen.


[close window] [previous abstract] [next abstract]