Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Schlicht E. & Kempenaers B. (2021) Origin and outcome of social polygyny in the Blue Tit. ARDEA 109 (1): 91-118
Klassieke verklaringen voor polygynie (het hebben van meerdere vrouwtjes) hebben betrekking op habitat, genetische factoren en vaderlijke zorg, maar er is weinig aandacht voor de sociale dynamiek. We hebben facultatieve sociale polygynie bestudeerd in een populatie Pimpelmezen Cyanistes caeruleus met een klein percentage polygynie (3% van de mannetjes over een periode van 12 jaar). Het voorkomen van polygynie werd het best voorspeld door sociale veranderingen na het verdwijnen van een of meer individuen. Habitatkwaliteit en individuele fenotypische eigenschappen waren onbelangrijk. Vrouwtjes vestigden zich als secundaire vrouwtjes met een mannetje en in een gebied waarmee ze eerder waren verbon den, wat wijst op een rol van bekendheid bij de vorming van polygynie. Vrouwtjes die gepaard waren met polygyne man netjes kregen minder hulp bij het voeren van de jongen. Minder vaderlijke zorg is een potentiƫle kostenpost, omdat deze vrouwtjes minder goed overleefden dan vrouwtjes die gepaard waren met monogame mannetjes. Ondanks het feit dat polygyne mannetjes hun zorg zelden over beide nesten verdeelden, kregen zowel primaire als secundaire nesten minder ouderzorg. De kans dat een mannetje op een willekeurige dag helemaal niet in ouderzorg investeerde was groter voor polygyne dan voor monogame mannetjes. Daardoor investeerden polygyne mannetjes in totaal minder in ouderzorg dan monogame mannetjes. Polygyne mannetjes wisselden zelden hun bezoeken aan beide nesten af, wat duidt op een mogelijke kostenpost van het wisselen tussen voederlocaties. Zowel primaire als secundaire nesten hadden minder succes (kleiner percentage uitgevlogen jongen), zelfs als met variatie in habitatkwaliteit en vaderlijke zorg in de analyse rekening wordt gehouden. Het kleinere succes is vooral te wijten aan een groter percentage nesten dat faalt. Buitenechtelijke jongen kwamen meer voor bij secundaire nesten, vermoedelijk omdat het secundaire vrouwtje ook copuleerde met een vorige partner die was verdwenen. Als gevolg van het grotere vaderschapsverlies en het verminderde uitvliegsucces, brachten polygyne mannetjes in een seizoen niet meer jongen voort dan monogame mannetjes. Het voordeel van sociale polygynie voor mannetjes lijkt dus beperkt. In onze populatie ontstaat sociale polygynie waarschijnlijk vooral als een bijproduct van sterfte van mannetjes tijdens het broedseizoen. Weduwvrouwtjes gaan zich dan als secundaire partner vestigen met een bekende man of in een bekend gebied, waardoor ze het beste maken van een slechte situatie.


[close window] [previous abstract] [next abstract]