Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Danchin E. (1992) Modeling seabird populations and implications for management - Introduction. ARDEA 80 (1): 157-160
De Zilvermeeuw Larus argentatus is tussen 1920 en 1980 in Normandië en Bretagne, Frankrijk, sterk in aantal toegenomen. Thans vindt er een stabilisatie van het aantal plaats. De toename volgde op een periode waarin de soort gedurende bijna driekwart eeuw hevig was vervolgd. In dit artikel wordt met behulp van een wiskundig model (Leslie-matrix) getracht inzicht te krijgen in de demografische parameters die op het aantalverloop in de loop van de laatste 150 jaar de grootste invloed hebben gehad. Het gaat daarbij dus niet zo zeer om de waarde die de parameters hebben aangenomen in de besproken periode, maar om de mate waarop zij invloed op de aantalontwikkeling hebben gehad. In 1983-85 werd in het westen van Bretagne een productie van 1,3 vliegvlug jong per broedpaar vastgesteld. Omdat zilvermeeuwen eerst op drie- tot zevenjarige leeftijd voor het eerst tot broeden komen en de studie beperkt van duur was, was het niet mogelijk om zelf het aandeel van de potentiële broedpopulatie dat tot broeden kwam, te bepalen. Voor deze parameter werd daarom teruggevallen op literatuurgegevens uit Groot-Brittannië (14% van de vierjarige vogels, 69% van de vijfjarige, 92% van de zesjarige en 100% van de nog oudere vogels werden geacht aan het broedproces deel te nemen). De jaarlijkse overlevingskans van oude vogels bedroeg 0,90; die van eerstejaars vogels 0,71. De analyse van zichtwaamemingen van vogels met kleurringen bleek betrouwbaardere getallen op te leveren dan de analyse van terugmeldingen van vogels met aluminiumringen (gemeten aan het 95%-betrouwbaarheidsinterval). Een Leslie-matrix-model kan alleen worden toegepast als (1) er sprake is van een gesloten populatie of een open populatie met een gelijke emi- en immigratie en (2) de sekseratio gelijk is. Aan beide voorwaarden bleek de populatie in Bretagne te voldoen. Gebruikmakend van de versnelde gegevens nam de populatie in Bretagne volgens het Leslie-matrix-model met 11% per jaar toe, overeenkomend met de in het veld vastgestelde aantaltoename (1955-1965 11% per jaar, 1965-1978 8% per jaar). Met het model kon worden bepaald dat (1) de waarden uit de Britse literatuur over het aandeel vogels dat van de drie- tot vijfjarige meeuwen tot broeden komt, ook voor Bretagne gelden, (2) de berekende toenamesnelheid van de populatie vijfmaal zo gevoelig is voor veranderingen in de overleving van oude vogels als voor die in het reproductiesucces, en (3) 66% van de populatie (waarvan 44% een tot drie jaar oude vogels) niet tot broeden komt (70% van de vogels meer dan zes jaar oud). Aan de hand van de gegevens van meeuwen op het eilandje Trébéron voor de kust van Bretagne wordt aannemelijk gemaakt dat de huidige stabilisatie van de aantallen het gevolg is van een toename van het percentage vogels dat niet tot broeden komt, hoewel zij daar wei potentieel toe in staat zijn. Ten slotte worden met behulp van de verkregen resultaten de demografische processen geschetst in de populatieontwikkeling van de Zilvermeeuwen in Frankrijk sinds 1850 (vgl. Fig. 2). Ook wordt gewezen op de resultaten van het onderzoek voor het beheer van meeuwenkolonies.


[close window] [previous abstract] [next abstract]