Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Ulenaers P. & Dhondt AA. (1991) Phenology habitat choice and reproduction of the Great Crested Grebe Podiceps cristatus on a fish-farm. ARDEA 79 (3): 395-408
We bestudeerden de fenologie en de broedbiologie van de fuut op een viskweekbedrijf van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) in Valkenswaard (Noord Brabant) in de periode 1986-88. Op het terrein zijn drie verschillende habitats: riet, biezen-gras en een gemengd habitat. De broedparen arriveerden in twee periodes: voor 31 maart (vroege futen) en na april (late futen). Dit bimodale aankomstpatroon is waarschijnlijk gebaseerd op verschillen in het trekgedrag; de late futen zijn trekvogels. Vroege futen wachten gemiddeld langer dan late futen Om eieren te leggen. Bij vroege futen nam de legselgrootte af met deze wachttijd, bij late futen met de aankomstdatum. Vroege vogels ondernamen meer broedpogingen, produceerden grotere eieren en meer vliegvlugge jongen per paar. Vroege en late broedvogels verkozen vijvers met riet; late futen prefereerden vijvers zonder broedende soortgenoten. De gemiddelde aankomstdatum verschilde niet tussen de habitats. Desondanks begonnen in het riethabitat de futen vroeger te leggen, was de eibreedte en -volume groter en het aantal vliegvlugge jongen per geslaagd legsel ook groter. De legselgrootte en eigrootte van voltallige legsels nam af met eilegdatum. De eieren in geslaagde legsels waren gemiddeld groter dan in niet-geslaagde legsels; dit trad op onafhankelijk van de eilegdatum. Het voedselaanbod voor de volwassen vogels blijkt geen invloed te hebben op de wachttijd, legselgrootte en het formaat van de eieren. Het voedselaanbod voor de jongen daarentegen is van belang voor de overleving van de jongen. Onze gegevens suggereren eveneens dat de kosten van reproductie hoog zijn, hetgeen resulteert in een langer inter-broed-interval, een kleinere legselgrootte en eivolume in het volgende legsel. Van de 66 onderzochte nesten was 75% niet succesvol en slechts 38% van de jongen werd vliegvlug. Dit resulteert in een gemiddelde van 0.97 jongen per broedpaar en 1,9 jongen per succesvol paar.


[close window] [previous abstract] [next abstract]