Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Rooth J. (1971) The occurence of the Greylag Goose Anser anser in the western part of its distribution area. ARDEA 59 (1-2): 17-27
Op verzoek van het International Wildfowl Research Bureau werd dit overzicht gemaakt over het voorkomen van de Grauwe Gans in het westelijk deel van zijn verspreidingsgebied. A. Broedgegevens. Het broedareaal is tegenwoordig verbrokkeld palearctische. Uit gegevens van Boyd (1959) en Urbanek (1965) blijkt dat ongeveer een derde van de populatie tot broeden komt. Aantallen broedparen in verschillende landen. In IJsland is het aantal broedparen in de periode 1952-1965 toegenomen van 4.000 tot 9.000 broedparen. Kear (1967) is van mening dat deze toename veroorzaakt is door klimatologische verbeteringen en uitbreiding van het landbouwareaal, waardoor de voedselomstandigheden sterk verbeterd zijn. In Ierland en Engeland is de soort als broedvogel in resp. de 18e en de 19e eeuw verdwenen. In Schotland is een broedpopulatie van ca. 175 paar aanwezig. Uit Noorwegen zijn geen exacte gegevens bekend, maar het gaat om enkele duizenden paren; in Zweden broeden ca. 500 paar, in Finland 150-250 paar. In Estland broeden 500 paar, terwijl de soort niet broedt in Letland en Litouwen. In Polen wordt het aantal broedparen geschat op meer dan 500, in de DDR op 500-1000, in de DBR op 170, en in Denemarken op 1.000-2.000 paar. In Nederland zijn na het laatste broedgeval in 1909 in FryslGn, in het begin van de vijftiger en de zestiger jaren enkele broedgevallen geconstateerd. In 1962 zijn ook ganzen uitgezet in het staatsnatuurreservaat de Rottige Meenthe waar sinds 1966 enkele paren met succes hebben gebroed. In Belgid zijn er de genntroduceerde ganzen van het Zwinreservaat. In Frankrijk en Algerije heeft de soort vroeger gebroed. In Midden- en Oost-Europa is de situatie als volgt: Oostenrijk 250-300 paar, vooral in Seewinkel; Tsjecho-Slowakije 100-300 paar; Hongarije ca. 300 paar; Joegoslavid 40 paar; Griekenland 10-20 paar; Bulgarije 50 paar; Roemenie ca. 1.000 paar. In de Sovjet-Unie neemt het aantal af, door ontginning en overbejaging; in 1967-1968 werd het aantal broedparen op 50.000-60.000 bepaald (Isakov 1970). B. Trek en overwintering. In het algemeen worden grote afstanden afgelegd tussen broed- en overwinteringgebied, met uitzondering van de Schotse broedpopulatie. Subadulte vogels zwerven vaak in grote groepen tussen winterkwartier en broedgebied. Tijdens de slagpenrui zijn de vogels vaak in groepen van honderden tot enkele duizenden geconcentreerd. De volgende populaties kunnen worden onderscheiden (zie Fig. 1): 1. De IJslandse populatie, inclusief de Schotse vogels, telt ruim 60.000 ganzen. Deze overwinteren voornamelijk in Groot-Brittannid. 2. De N.W.-Europese populatie telt ongeveer 30.000 vogels. Denemarken en Nederland zijn heel belangrijke pleisterplaatsen voor deze populatie, terwijl het voornaamste overwinteringgebied gevormd wordt door de Marismas van de Quadalquivir in Z.W.-Spanje. 3. De Midden-Europese populatie omvat enkele duizenden vogels, die vooral in Tunesid en Algerije overwinteren. 4. De populatie die in Roemenie, Griekenland en Turkije overwintert, telt ongeveer 10.000 vogels, die uit Rusland afkomstig zijn. 5. De tienduizenden ganzen die in Iran en Irak overwinteren zijn waarschijnlijk afkomstig uit West-Siberid en Centraal-Azid.


[close window] [previous abstract] [next abstract]