Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Perdeck A.C. (1958) Two types of orientation in migrating Starlings, Sturnus vulgaris L., and Chaffinches, Fringilla coelebs L., as revealed by displacement experiments. ARDEA 46 (1-2): 1-37
1. Van 1948-1957 werden meer dan 11.000 geringde Spreeuwen (waarvan eenderde overjarigen en twee derden eerstejaars) per vliegtuig verplaatst naar Zwitserland (Bazel, Znrich en GenFve). De vogels waren op de vinkenbaan van het Vogeltrekstation bij Den Haag gevangen gedurende de herfsttrek. Hiervan werden 354 terugmeldingen verkregen. 2. Uit ringgegevens wordt afgeleid dat deze Spreeuwen behoren tot populaties die broeden in Zuid-Finland, Zuid-Zweden, het Baltische gebied en aangrenzend Rusland, Noord-Polen, Noord-Duitsland, Denemarken en Holland. Zij overwinteren in Holland, West-Belgid, NW-Frankrijk, Zuid-Engeland en Ierland. De vogels die in Holland broeden zijn niet dezelfde als die hier overwinteren (fig. 2, 3 en 4). De voorkeursrichting van de herfsttrek is W-WZW (ontleend aan veldwaarnemingen). 3. Na de verplaatsing hielden oude en jonge vogels een verschillende richting aan. De ouden trokken in NW-richting terug naar het oorspronkelijke winterkwartier (ZW-richtingen kwamen wel voor op kortere afstanden van de plaats van loslaten). De jonge vogels vervolgden hun trek in een richting, die weinig afweek van de oorspronkelijke voorkeursrichting (een kleine verschuiving naar het Z wordt besproken). Zij overwinterden in Zuid-Frankrijk en het Iberische schiereiland (fig. 5-9). Hieruit wordt de conclusie getrokken, dat gedurende de herfsttrek overjarige vogels gebruik maken van plaatsgerichte oridntatie (als bij 'homing'), eerstejaars daarentegen van kompasgerichte oridntatie (vermogen om slechts een bepaalde koers in te slaan). Vergelijk fig. 1.4. Er werd geen steekhoudend verschil gevonden in de richtingen van de vogels wanneer ouden en jongen tezamen of gescheiden werden losgelaten (op verschillende plaatsen) (vgl. fig. 8 en 11). Dit betekent echter niet, dat een bennvloeding van jonge en oude vogels op elkaar ook in natuurlijke troepen ontbreekt. 5. Terugmeldingen uit latere seizoenen tonen aan, dat de oude vogels terugkeerden naar hun oorspronkelijke verspreidingsgebied (fig. 12). De als jong, verplaatste vogels vertoonden echter een duidelijke neiging in latere jaren terug te keren naar het winterkwartier dat zij na hun verplaatsing hadden aangehouden (fig. 13). Hieruit blijkt, dat Spreeuwen hun winterkwartier in hun eerste levensjaar kunnen vastleggen en wel zodanig, dat zij het later met plaatsgerichte oridntatie kunnen terugvinden. Het broedgebied der als jong verplaatste vogels lag wel binnen het normale gebied, maar hierbinnen was een verschuiving naar het oosten zichtbaar (vgl. fig. 4 en 13). 6. Een dergelijke proef is genomen met Vinken, die hier in de herfst doortrekken. Zij behoren tot de Scandinavische populatie die overwintert in Groot-Brittannid en Ierland. 1.250 Vinken (900 overjarig, 350 eerstejaars) werden in de herfst op de vinkenbaan bij Den Haag gevangen en losgelaten in Zwitserland. Hiervan werden 3 terugmeldingen ontvangen (fig. 15), alle in hetzelfde seizoen: 2 van eerstejaars (uit Zuid-Frankrijk 535 km ZW ten W en 440 km ZW) en een van een oude vogel uit Engeland (915 km WNW). Deze terugmeldingen geven een sterke aanwijzing, dat voor de Vink hetzelfde geldt als bij de Spreeuw: jonge vogels vliegen evenwijdig aan oorspronkelijke richting verder (kompasgerichte oridntatie), oude vogels vliegen doelgericht terug naar hun oorspronkelijke winterkwartier (plaatsgerichte oridntatie). 7. De consequenties van deze resultaten worden besproken, speciaal in verband met de invloed van stuwlijnen (natuurlijke verplaatsing!) en het begrip voorkeursrichting.


[close window] [previous abstract] [next abstract]