Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Kluijver H.N. (1955) Das Verhalten des Drosselrohrsängers, Acrocephalus arundinaceus (L.), am Brutplatz mit besonderer Berücksichtigung der Nestbautechnik und der Revierbehauptung. ARDEA 43 (1-3): 1-50
Het gedrag van de Grote Karekiet, Acrocephalus arundinaceus, op de broedplaats, in het bijzonder zijn nestbouwtechniek en zijn territorium verdediging. De in dit artikel beschreven waarnemingen zijn gedaan in een met riet, biezen en lisdodden begroeide plas in een uiterwaard van de Rijn bij de Grebbeberg. Het doel ervan was in de eerste plaats een inzicht te krijgen in de wijze, waarop een zangvogel zijn nest bouwt. De Grote Karekiet is hiervoor een gunstig object, daar deze soort zijn nest uitsluitend bouwt in een zeer uniform milieu, nl. tussen verticale rietstengels. Het beschrijven en de verklaring van de handelingen, die de bouwende vogel verricht, wordt daardoor vergemakkelijkt. De Grote Karekiet komt vanaf eind april tot eind mei op de broedplaats aan; de mannetjes arriveren iets voor de vrouwtjes. De trek wordt door ongunstig weer sterk geremd (Afb. 1). In mei en juni waren de mannetjes niet moeilijk van de vrouwtjes te onderscheiden doordat hun vederkleed meer versleten was. Ook het gedrag der seksen is verschillend; het mannetje verdedigt zijn territorium en is een drukke zanger, het vrouwtje zingt veel minder en nooit zo luid als het mannetje. Zij bouwt het nest en bebroedt de eieren, wat de mannetjes in ons terrein nooit deden. Bij andere rietzangers, o.a. de Kleine Karekiet wisselen de partners elkaar regelmatig af bij het broeden. In Midden Europa schijnt ook het mannetje van de Grote Karekiet Een aandeel in deze taak te hebben. Sommige mannetjes vestigen zich niet in rietvelden, maar in lisdodden of biezen. Deze mannetjes komen niet tot voortplanting, daar het vrouwtje in deze slappe gewassen geen nest kan bouwen. Zij probeert het soms wel, maar geeft haar pogingen spoedig op, daar het zware (van nat materiaal gebouwde) nest scheef zakt. De verschillende baltshoudingen worden in het artikel beschreven, waarbij vooral aandacht wordt gegeven aan de wijze, waarop door het paarde plaats van het nest wordt uitgezocht. Vermoedelijk vervult het mannetje hierbij een leidende rol, hij lokt het vrouwtje naar de nestplaats. Voor het bouwen van het nest doopt het vrouwtje het nestmateriaal in het water. Daardoor wordt dit materiaal soepel en kan zij het vast aan de gladde rietstengels bevestigen. Het nest komt tot stand met behulp van een beperkt aantal instincthandelingen. Met de snavel brengt het vrouwtje de neststoffen in het nest en vlecht zij ze om de rietstengels. De holte van het nest wordt met een karakteristieke trappelende pootbeweging gevormd. Deze beweging is in de Klasse Vogels zeer verbreid. Bij sommige andere zangvogelsoorten heeft hij ook betekenis voor het omhoog brengen van de nestrand, wat bij de Grote Karekiet niet het geval schijnt te zijn. De nestwand wordt met de snavel zeer hoog opgebouwd, waardoor een diepe nestkom ontstaat. Het uitrollen der eieren, waarvoor gevaar zou kunnen bestaan bij sterk doorbuigen van het riet bij storm, wordt daardoor voorkomen. De mannetjes verdelen het terrein in territoria. De paren wonen echter niet altijd regelmatig over een rietveld verspreid, maar zij vormen soms groepen. Hoewel de territoria binnen zo'n groep gehandhaafd blijven, wijst dit er op, dat de paren die een terrein bewonen toch ook enigszins elkaars nabijheid zoeken. Dit kan o.a. verband houden met de twistzieke aard der mannetjes. Dikwijls ziet men een mannetje over grote afstand over open water vliegen om aan de overkant een twist met een daar wonend mannetje te beginnen; even later ziet men hem dan weer naar zijn eigen territorium terug keren. Polygamie bleek niet zeldzaam voor te komen. Vooral op plaatsen, waar de gelegenheid voor nestbouw beperkt was (kleine rietbosjes temidden van biezen en lisdodden) hadden sommige mannetjes twee en zelfs drie vrouwtjes tegelijkertijd, ieder met een nest met eieren. In enkele gevallen bevonden deze nesten zich op een onderlinge afstand van 10 meter of zelfs nog minder. Mededelingen in de literatuur over het broeden van de Grote Karekiet in kolonies moeten waarschijnlijk langs deze weg worden verklaard. De broedtijd bedroeg in enige gevallen 14 dagen, terwijl de jongen als regel 12 dagen in het nest bleven. Als zij het nest verlaten kunnen zij nog niet vliegen, maar wippen behendig van de ene riethalm op de andere. Hiertoe zijn zij zelfs al in staat als zij door een storing het nest op een leeftijd van 8 dagen verlaten.


[close window] [previous abstract] [next abstract]