Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Hulscher J.B. (1976) Localisation of cockles (Cardium edule L.) by the Oystercatcher (Haematopus ostralegus L.) in darkness and daylight. ARDEA 64 (3-4): 292-310
In dit artikel wordt beschreven hoe een gekortwiekte Scholekster overdag en 's nachts ingegraven kokkels vindt. Overdag gebeurt dit d.m.v. pikken, die waarschijnlijk gericht zijn op oppervlaktesporen van de kokkel. 's Nachts is het gedrag anders. De vogel steekt dan zijn snavel 1-2 cm schuin in het substraat en al lopende maakt hij vlugge op- en neergaande bewegingen met de snavel, zonder deze helemaal uit het substraat te trekken. Op deze manier worden ondiepe voren in het substraat geploegd, vandaar dat dit gedrag 'ploegen' is genoemd. Ais de snavel hierbij op een kokkel stuit probeert de vogel deze daarna te openen door zijn snavel zo snel mogelijk tussen de beide kleppen te wringen. Bij lage dichtheden (13 en 40 kokkels/m2) wordt overdag naast pikken ook geploegd. De vraag wordt gesteld of kokkels bij het ploegen door toeval worden gevonden of niet. Dit wordt nagegaan d.m.v. waarnemingen bij verschillende kokkeldichtheden, waarbij het door de vogel gevonden aantal kokkels wordt vergeleken met het aantal dat door toeval kan worden gevonden, en dat kan worden berekend als bekend zijn de afgelegde weg van de snaveltop door het substraat, de dichtheid en de afmetingen van de kokkels (Fig. 2). De afgelegde weg van de snaveltop werd op twee manieren berekend: door het aantal gemaakte stappen tijdens het ploegen te tellen (paslengte 8,2 cm) en door de totale tijdsduur van het ploegen te bepalen (verplaatsingssnelheid van de snavel 13,9 cm/sec.). Gevonden werd dat overdag bij dichtheden van 13 en 40 kokkels/m2 het aantal gevonden kokkels binnen de door het toeval bepaalde grenzen lag. 's Nachts werden bij een dichtheid van 40 kokkels/m2 iets te weinig, bij 150 kokkels/m2 veel te weinig kokkels gevonden dan volgens toeval (Fig. 4). Verondersteld wordt nu dat alle kokkels die de snavel bij het ploegen toevallig tegenkomt wei degelijk worden gelokaliseerd, maar dat de tijd die besteed wordt om te onderzoeken of een kokkel met succes is te openen bij hogere kokkeldichtheden zo kort wordt, dat de waarnemer niet meer aan het gedrag van de vogel kan zien dat er een kokkel was gevonden. De voedselopname 's nachts en overdag onder vergelijkbare omstandigheden is gelijk: 3,40 gram vlees (totaal drooggewicht) per uur (Tabel 2). Het percentage van het aantal gelokaliseerde kokkels dat met succes wordt geopend, was groter bij pikken dan bij ploegen (Tabel I). Aangenomen wordt dat overdag bij pikken de vogel met behulp van oppervlaktesporen beter op de hoogte is van de oridntatie van de kokkel in het substraat dan 's nachts bij het ploegen, waardoor de snavel bij het pikken trefzekerder tussen de kleppen van de kokkel kan worden geplaatst; wat belangrijk is bij het beschadigen van de sluitspieren. In overeenstemming hiermee is de kortere tijd die overdag nodig is om een kokkel te openen en op te eten (Fig. 9).


[close window] [previous abstract] [next abstract]