Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Doude van Troostwijk W.J. (1974) Ringing data on White-fronted Geese Anser a. albifrons in The Netherlands, 1953-1968. ARDEA 62 (1-2): 98-110
1. Bij het onderzoek naar waterwild, zoals dit sinds 1953 door het Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek in de Natuur (Itbon, thans Rijksinstituut voor Natuurbeheer) werd uitgevoerd, werd ruime aandacht geschonken aan de in Nederland overwinterende wilde ganzen. Met medewerking van de nog steeds werkzame ganzenvangers werden ganzen levend gevangen en ter beschikking gesteld van het Instituut. Vanaf 1953/1954 tot en met 1967/1968 werden 9.275 kolganzen gevangen en geringd. Deze leverden ruim 1.400 terugmeldingen op. 2. De aantallen die in Nederland overwinteren vertonen van jaar tot jaar schommelingen, maar een duidelijke daling of stijging ervan was in de onderhavige periode niet aantoonbaar. 3. Op basis van de jong - oud verhouding bij de gevangen vogels kon worden berekend dat de hier overwinterende populatie gemiddeld 39,2% eerste jaar dieren telt. 4. Met behulp van een 'life table' volgens Hickey (1952) werd bepaald dat kolganzen in de leeftijd van een jaar en ouder een gemiddelde jaarlijkse sterfte ondergaan van 30,9%. De vogels die in hun eerste levensjaar hier overwinteren hebben een sterftekans die even groot is als die van de adulten. 5. Gemiddeld bestaat de populatie in het winterhalfjaar voor 40% uit dieren van drie jaar en ouder. Deze categorie vormt dat deel van de populatie dat aan de reproductie deel neemt. Op grond van de waarneming onder punt 3 genoemd, kan dan worden gezegd dat voor elk paar geslachtsrijpe vogels twee volgroeide jongen aanwezig zijn. 6. Zowel bij de adulten als bij de juvenielen is de geslachtsverhouding 1 : 1. 7. De gemiddelde lichaamsgewichten van de kolgans vertonen van jaar tot jaar slechts geringe variaties, zelfs in strenge winters. 8. In de figuren 3 en 4 zijn de geografische verspreiding en de gemiddelde trekroutes gegeven. 9. De gemiddelde cośrdinaat van terugme1ding in de winter vertoont in de laatste jaren een verschuiving naar het westen (fig. 6). Nederland, Belgid en Engeland worden dus gaandeweg belangrijker als overwinteringgebied. . Verschillen in de oud-jong verhouding bij teruggemelde kolganzen in Nederland en Engeland suggereren dat verschillende gebieden een verschillende betekenis voor de populatie kunnen hebben. 10. Het belang van een goed netwerk aan rustgebieden in de delta's en estuaria van West Europa wordt nog eens onderstreept. Met name de in punt 9 genoemde verschuiving leidt tot deze uitspraak. Tellingen en ringonderzoek moeten blijven doorgaan zodat steeds de vinger aan de pols kan worden gehouden, wat een optimaal beheer ten goede komt.


[close window] [previous abstract] [next abstract]